Vervoeging van stupéfier
Onbepaalde wijs (infinitief): stupéfier
Frans
Nederlands
Présent
- je stupéfie
- tu stupéfies
- il/elle stupéfie
- nous stupéfions
- vous stupéfiez
- ils/elles stupéfient
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onthuts
- jij onthutst
- hij/zij/het onthutst
- wij onthutsen
- jullie onthutsen
- zij onthutsen
Indicatif imparfait
- je stupéfiais
- tu stupéfiais
- il/elle stupéfiait
- nous stupéfiions
- vous stupéfiiez
- ils/elles stupéfiaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik onthutste
- jij onthutste
- hij/zij/het onthutste
- wij onthutsten
- jullie onthutsten
- zij onthutsten
Indicatif passé composé
- j'ai stupéfié
- tu as stupéfié
- il/elle a stupéfié
- nous avons stupéfié
- vous avez stupéfié
- ils/elles ont stupéfié
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onthutst
- jij hebt onthutst
- hij/zij/het heeft onthutst
- wij hebben onthutst
- jullie hebben onthutst
- zij hebben onthutst
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais stupéfié
- tu avais stupéfié
- il/elle avait stupéfié
- nous avions stupéfié
- vous aviez stupéfié
- ils/elles avaient stupéfié
Voltooid verleden tijd
- ik had onthutst
- jij had onthutst
- hij/zij/het had onthutst
- wij hadden onthutst
- jullie hadden onthutst
- zij hadden onthutst
Indicatif futur
- je stupéfierai
- tu stupéfieras
- il/elle stupéfiera
- nous stupéfierons
- vous stupéfierez
- ils/elles stupéfieront
Toekomende tijd I
- ik zal onthutsen
- jij zult onthutsen
- hij/zij/het zal onthutsen
- wij zullen onthutsen
- jullie zullen onthutsen
- zij zullen onthutsen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai stupéfié
- tu auras stupéfié
- il/elle aura stupéfié
- nous aurons stupéfié
- vous aurez stupéfié
- ils/elles auront stupéfié
Toekomende tijd II
- ik zal onthutst hebben
- jij zult onthutst hebben
- hij/zij/het zal onthutst hebben
- wij zullen onthutst hebben
- jullie zullen onthutst hebben
- zij zullen onthutst hebben
Conditionnel présent
- je stupéfierais
- tu stupéfierais
- il/elle stupéfierait
- nous stupéfierions
- vous stupéfieriez
- ils/elles stupéfieraient
Conditionalis I
- ik zou onthutsen
- jij zou onthutsen
- hij/zij/het zou onthutsen
- wij zouden onthutsen
- jullie zouden onthutsen
- zij zouden onthutsen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais stupéfié
- tu aurais stupéfié
- il/elle aurait stupéfié
- nous aurions stupéfié
- vous auriez stupéfié
- ils/elles auraient stupéfié
Conditionalis II
- ik zou hebben onthutst
- jij zou hebben onthutst
- hij/zij/het zou hebben onthutst
- wij zouden hebben onthutst
- jullie zouden hebben onthutst
- zij zouden hebben onthutst
Impératif
- tu stupéfie
- vous stupéfiez
Imperatief
- jij onthuts
- jullie onthutst