Vervoeging van teindre

Vertaling: verven

Frans

Nederlands

Présent

  • je teins
  • tu teins
  • il/elle teint
  • nous teignons
  • vous teignez
  • ils/elles teignent

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verf
  • jij verft
  • hij/zij/het verft
  • wij verven
  • jullie verven
  • zij verven

Indicatif imparfait

  • je teignais
  • tu teignais
  • il/elle teignait
  • nous teignions
  • vous teigniez
  • ils/elles teignaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verfde
  • jij verfde
  • hij/zij/het verfde
  • wij verfden
  • jullie verfden
  • zij verfden

Indicatif passé composé

  • j'ai teint
  • tu as teint
  • il/elle a teint
  • nous avons teint
  • vous avez teint
  • ils/elles ont teint

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geverfd
  • jij hebt geverfd
  • hij/zij/het heeft geverfd
  • wij hebben geverfd
  • jullie hebben geverfd
  • zij hebben geverfd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais teint
  • tu avais teint
  • il/elle avait teint
  • nous avions teint
  • vous aviez teint
  • ils/elles avaient teint

Voltooid verleden tijd

  • ik had geverfd
  • jij had geverfd
  • hij/zij/het had geverfd
  • wij hadden geverfd
  • jullie hadden geverfd
  • zij hadden geverfd

Indicatif futur

  • je teindrai
  • tu teindras
  • il/elle teindra
  • nous teindrons
  • vous teindrez
  • ils/elles teindront

Toekomende tijd I

  • ik zal verven
  • jij zult verven
  • hij/zij/het zal verven
  • wij zullen verven
  • jullie zullen verven
  • zij zullen verven

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai teint
  • tu auras teint
  • il/elle aura teint
  • nous aurons teint
  • vous aurez teint
  • ils/elles auront teint

Toekomende tijd II

  • ik zal geverfd hebben
  • jij zult geverfd hebben
  • hij/zij/het zal geverfd hebben
  • wij zullen geverfd hebben
  • jullie zullen geverfd hebben
  • zij zullen geverfd hebben

Conditionnel présent

  • je teindrais
  • tu teindrais
  • il/elle teindrait
  • nous teindrions
  • vous teindriez
  • ils/elles teindraient

Conditionalis I

  • ik zou verven
  • jij zou verven
  • hij/zij/het zou verven
  • wij zouden verven
  • jullie zouden verven
  • zij zouden verven

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais teint
  • tu aurais teint
  • il/elle aurait teint
  • nous aurions teint
  • vous auriez teint
  • ils/elles auraient teint

Conditionalis II

  • ik zou hebben geverfd
  • jij zou hebben geverfd
  • hij/zij/het zou hebben geverfd
  • wij zouden hebben geverfd
  • jullie zouden hebben geverfd
  • zij zouden hebben geverfd

Impératif

  • tu teins
  • vous teignez

Imperatief

  • jij verf
  • jullie verft