Vervoeging van toucher
Onbepaalde wijs (infinitief): toucher
Frans
Nederlands
Présent
- je touche
- tu touches
- il/elle touche
- nous touchons
- vous touchez
- ils/elles touchent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik boor aan
- jij boort aan
- hij/zij/het boort aan
- wij boren aan
- jullie boren aan
- zij boren aan
Indicatif imparfait
- je touchais
- tu touchais
- il/elle touchait
- nous touchions
- vous touchiez
- ils/elles touchaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik boorde aan
- jij boorde aan
- hij/zij/het boorde aan
- wij boorden aan
- jullie boorden aan
- zij boorden aan
Indicatif passé composé
- j'ai touché
- tu as touché
- il/elle a touché
- nous avons touché
- vous avez touché
- ils/elles ont touché
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeboord
- jij hebt aangeboord
- hij/zij/het heeft aangeboord
- wij hebben aangeboord
- jullie hebben aangeboord
- zij hebben aangeboord
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais touché
- tu avais touché
- il/elle avait touché
- nous avions touché
- vous aviez touché
- ils/elles avaient touché
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeboord
- jij had aangeboord
- hij/zij/het had aangeboord
- wij hadden aangeboord
- jullie hadden aangeboord
- zij hadden aangeboord
Indicatif futur
- je toucherai
- tu toucheras
- il/elle touchera
- nous toucherons
- vous toucherez
- ils/elles toucheront
Toekomende tijd I
- ik zal aanboren
- jij zult aanboren
- hij/zij/het zal aanboren
- wij zullen aanboren
- jullie zullen aanboren
- zij zullen aanboren
Indicatif futur antérieur
- j'aurai touché
- tu auras touché
- il/elle aura touché
- nous aurons touché
- vous aurez touché
- ils/elles auront touché
Toekomende tijd II
- ik zal aangeboord hebben
- jij zult aangeboord hebben
- hij/zij/het zal aangeboord hebben
- wij zullen aangeboord hebben
- jullie zullen aangeboord hebben
- zij zullen aangeboord hebben
Conditionnel présent
- je toucherais
- tu toucherais
- il/elle toucherait
- nous toucherions
- vous toucheriez
- ils/elles toucheraient
Conditionalis I
- ik zou aanboren
- jij zou aanboren
- hij/zij/het zou aanboren
- wij zouden aanboren
- jullie zouden aanboren
- zij zouden aanboren
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais touché
- tu aurais touché
- il/elle aurait touché
- nous aurions touché
- vous auriez touché
- ils/elles auraient touché
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeboord
- jij zou hebben aangeboord
- hij/zij/het zou hebben aangeboord
- wij zouden hebben aangeboord
- jullie zouden hebben aangeboord
- zij zouden hebben aangeboord
Impératif
- tu touche
- vous touchez
Imperatief
- jij boor aan
- jullie boort aan