Vervoeging van vaincre
Onbepaalde wijs (infinitief): vaincre
Frans
Nederlands
Présent
- je vaincs
- tu vaincs
- il/elle vainc
- nous vainquons
- vous vainquez
- ils/elles vainquent
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bevang
- jij bevangt
- hij/zij/het bevangt
- wij bevangen
- jullie bevangen
- zij bevangen
Indicatif imparfait
- je vainquais
- tu vainquais
- il/elle vainquait
- nous vainquions
- vous vainquiez
- ils/elles vainquaient
Onvoltooid verleden tijd
- ik beving
- jij beving
- hij/zij/het beving
- wij bevingen
- jullie bevingen
- zij bevingen
Indicatif passé composé
- j'ai vaincu
- tu as vaincu
- il/elle a vaincu
- nous avons vaincu
- vous avez vaincu
- ils/elles ont vaincu
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bevangen
- jij hebt bevangen
- hij/zij/het heeft bevangen
- wij hebben bevangen
- jullie hebben bevangen
- zij hebben bevangen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais vaincu
- tu avais vaincu
- il/elle avait vaincu
- nous avions vaincu
- vous aviez vaincu
- ils/elles avaient vaincu
Voltooid verleden tijd
- ik had bevangen
- jij had bevangen
- hij/zij/het had bevangen
- wij hadden bevangen
- jullie hadden bevangen
- zij hadden bevangen
Indicatif futur
- je vaincrai
- tu vaincras
- il/elle vaincra
- nous vaincrons
- vous vaincrez
- ils/elles vaincront
Toekomende tijd I
- ik zal bevangen
- jij zult bevangen
- hij/zij/het zal bevangen
- wij zullen bevangen
- jullie zullen bevangen
- zij zullen bevangen
Indicatif futur antérieur
- j'aurai vaincu
- tu auras vaincu
- il/elle aura vaincu
- nous aurons vaincu
- vous aurez vaincu
- ils/elles auront vaincu
Toekomende tijd II
- ik zal bevangen hebben
- jij zult bevangen hebben
- hij/zij/het zal bevangen hebben
- wij zullen bevangen hebben
- jullie zullen bevangen hebben
- zij zullen bevangen hebben
Conditionnel présent
- je vaincrais
- tu vaincrais
- il/elle vaincrait
- nous vaincrions
- vous vaincriez
- ils/elles vaincraient
Conditionalis I
- ik zou bevangen
- jij zou bevangen
- hij/zij/het zou bevangen
- wij zouden bevangen
- jullie zouden bevangen
- zij zouden bevangen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais vaincu
- tu aurais vaincu
- il/elle aurait vaincu
- nous aurions vaincu
- vous auriez vaincu
- ils/elles auraient vaincu
Conditionalis II
- ik zou hebben bevangen
- jij zou hebben bevangen
- hij/zij/het zou hebben bevangen
- wij zouden hebben bevangen
- jullie zouden hebben bevangen
- zij zouden hebben bevangen
Impératif
- tu vaincs
- vous vainquez
Imperatief
- jij bevang
- jullie bevangt