Vervoeging van abbaiare

Vertaling: blaffen

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io abbaio
  • tu abbai
  • lui/lei/Lei abbaia
  • noi abbaiamo
  • voi/Voi abbaiate
  • loro/Loro abbaiano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik blaf
  • jij blaft
  • hij/zij/het blaft
  • wij blaffen
  • jullie blaffen
  • zij blaffen

Imperfetto

  • io abbaiavo
  • tu abbaiavi
  • lui/lei/Lei abbaiava
  • noi abbaiavamo
  • voi/Voi abbaiavate
  • loro/Loro abbaiavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik blafte
  • jij blafte
  • hij/zij/het blafte
  • wij blaften
  • jullie blaften
  • zij blaften

Passato prossimo

  • io ho abbaiato
  • tu hai abbaiato
  • lui/lei/Lei ha abbaiato
  • noi abbiamo abbaiato
  • voi/Voi avete abbaiato
  • loro/Loro hanno abbaiato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geblaft
  • jij hebt geblaft
  • hij/zij/het heeft geblaft
  • wij hebben geblaft
  • jullie hebben geblaft
  • zij hebben geblaft

Trapassato prossimo

  • io avevo abbaiato
  • tu avevi abbaiato
  • lui/lei/Lei aveva abbaiato
  • noi avevamo abbaiato
  • voi/Voi avevate abbaiato
  • loro/Loro avevano abbaiato

Voltooid verleden tijd

  • ik had geblaft
  • jij had geblaft
  • hij/zij/het had geblaft
  • wij hadden geblaft
  • jullie hadden geblaft
  • zij hadden geblaft

Futuro semplice

  • io abbaierò
  • tu abbaierai
  • lui/lei/Lei abbaierà
  • noi abbaieremo
  • voi/Voi abbaierete
  • loro/Loro abbaieranno

Toekomende tijd I

  • ik zal blaffen
  • jij zult blaffen
  • hij/zij/het zal blaffen
  • wij zullen blaffen
  • jullie zullen blaffen
  • zij zullen blaffen

Futuro anteriore

  • io avrò abbaiato
  • tu avrai abbaiato
  • lui/lei/Lei avrà abbaiato
  • noi avremo abbaiato
  • voi/Voi avrete abbaiato
  • loro/Loro avranno abbaiato

Toekomende tijd II

  • ik zal geblaft hebben
  • jij zult geblaft hebben
  • hij/zij/het zal geblaft hebben
  • wij zullen geblaft hebben
  • jullie zullen geblaft hebben
  • zij zullen geblaft hebben

Condizionale presente

  • io abbaierei
  • tu abbaieresti
  • lui/lei/Lei abbaierebbe
  • noi abbaieremmo
  • voi/Voi abbaiereste
  • loro/Loro abbaierebbero

Conditionalis I

  • ik zou blaffen
  • jij zou blaffen
  • hij/zij/het zou blaffen
  • wij zouden blaffen
  • jullie zouden blaffen
  • zij zouden blaffen

Condizionale passato

  • io avrei abbaiato
  • tu avresti abbaiato
  • lui/lei/Lei avrebbe abbaiato
  • noi avremmo abbaiato
  • voi/Voi avreste abbaiato
  • loro/Loro avrebbero abbaiato

Conditionalis II

  • ik zou hebben geblaft
  • jij zou hebben geblaft
  • hij/zij/het zou hebben geblaft
  • wij zouden hebben geblaft
  • jullie zouden hebben geblaft
  • zij zouden hebben geblaft

Imperativo

  • tu abbaia
  • voi/Voi abbaiate

Imperatief

  • jij blaf
  • jullie blaft