Vervoeging van alzare
Onbepaalde wijs (infinitief): alzare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io alzo
- tu alzi
- lui/lei/Lei alza
- noi alziamo
- voi/Voi alzate
- loro/Loro alzano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beur
- jij beurt
- hij/zij/het beurt
- wij beuren
- jullie beuren
- zij beuren
Imperfetto
- io alzavo
- tu alzavi
- lui/lei/Lei alzava
- noi alzavamo
- voi/Voi alzavate
- loro/Loro alzavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik beurde
- jij beurde
- hij/zij/het beurde
- wij beurden
- jullie beurden
- zij beurden
Passato prossimo
- io ho alzato
- tu hai alzato
- lui/lei/Lei ha alzato
- noi abbiamo alzato
- voi/Voi avete alzato
- loro/Loro hanno alzato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebeurd
- jij hebt gebeurd
- hij/zij/het heeft gebeurd
- wij hebben gebeurd
- jullie hebben gebeurd
- zij hebben gebeurd
Trapassato prossimo
- io avevo alzato
- tu avevi alzato
- lui/lei/Lei aveva alzato
- noi avevamo alzato
- voi/Voi avevate alzato
- loro/Loro avevano alzato
Voltooid verleden tijd
- ik had gebeurd
- jij had gebeurd
- hij/zij/het had gebeurd
- wij hadden gebeurd
- jullie hadden gebeurd
- zij hadden gebeurd
Futuro semplice
- io alzerò
- tu alzerai
- lui/lei/Lei alzerà
- noi alzeremo
- voi/Voi alzerete
- loro/Loro alzeranno
Toekomende tijd I
- ik zal beuren
- jij zult beuren
- hij/zij/het zal beuren
- wij zullen beuren
- jullie zullen beuren
- zij zullen beuren
Futuro anteriore
- io avrò alzato
- tu avrai alzato
- lui/lei/Lei avrà alzato
- noi avremo alzato
- voi/Voi avrete alzato
- loro/Loro avranno alzato
Toekomende tijd II
- ik zal gebeurd hebben
- jij zult gebeurd hebben
- hij/zij/het zal gebeurd hebben
- wij zullen gebeurd hebben
- jullie zullen gebeurd hebben
- zij zullen gebeurd hebben
Condizionale presente
- io alzerei
- tu alzeresti
- lui/lei/Lei alzerebbe
- noi alzeremmo
- voi/Voi alzereste
- loro/Loro alzerebbero
Conditionalis I
- ik zou beuren
- jij zou beuren
- hij/zij/het zou beuren
- wij zouden beuren
- jullie zouden beuren
- zij zouden beuren
Condizionale passato
- io avrei alzato
- tu avresti alzato
- lui/lei/Lei avrebbe alzato
- noi avremmo alzato
- voi/Voi avreste alzato
- loro/Loro avrebbero alzato
Conditionalis II
- ik zou hebben gebeurd
- jij zou hebben gebeurd
- hij/zij/het zou hebben gebeurd
- wij zouden hebben gebeurd
- jullie zouden hebben gebeurd
- zij zouden hebben gebeurd
Imperativo
- tu alza
- voi/Voi alzate
Imperatief
- jij beur
- jullie beurt