Vervoeging van annaffiare
Onbepaalde wijs (infinitief): annaffiare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io annaffio
- tu annaffi
- lui/lei/Lei annaffia
- noi annaffiamo
- voi/Voi annaffiate
- loro/Loro annaffiano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bevloei
- jij bevloeit
- hij/zij/het bevloeit
- wij bevloeien
- jullie bevloeien
- zij bevloeien
Imperfetto
- io annaffiavo
- tu annaffiavi
- lui/lei/Lei annaffiava
- noi annaffiavamo
- voi/Voi annaffiavate
- loro/Loro annaffiavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik bevloeide
- jij bevloeide
- hij/zij/het bevloeide
- wij bevloeiden
- jullie bevloeiden
- zij bevloeiden
Passato prossimo
- io ho annaffiato
- tu hai annaffiato
- lui/lei/Lei ha annaffiato
- noi abbiamo annaffiato
- voi/Voi avete annaffiato
- loro/Loro hanno annaffiato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bevloeid
- jij hebt bevloeid
- hij/zij/het heeft bevloeid
- wij hebben bevloeid
- jullie hebben bevloeid
- zij hebben bevloeid
Trapassato prossimo
- io avevo annaffiato
- tu avevi annaffiato
- lui/lei/Lei aveva annaffiato
- noi avevamo annaffiato
- voi/Voi avevate annaffiato
- loro/Loro avevano annaffiato
Voltooid verleden tijd
- ik had bevloeid
- jij had bevloeid
- hij/zij/het had bevloeid
- wij hadden bevloeid
- jullie hadden bevloeid
- zij hadden bevloeid
Futuro semplice
- io annaffierò
- tu annaffierai
- lui/lei/Lei annaffierà
- noi annaffieremo
- voi/Voi annaffierete
- loro/Loro annaffieranno
Toekomende tijd I
- ik zal bevloeien
- jij zult bevloeien
- hij/zij/het zal bevloeien
- wij zullen bevloeien
- jullie zullen bevloeien
- zij zullen bevloeien
Futuro anteriore
- io avrò annaffiato
- tu avrai annaffiato
- lui/lei/Lei avrà annaffiato
- noi avremo annaffiato
- voi/Voi avrete annaffiato
- loro/Loro avranno annaffiato
Toekomende tijd II
- ik zal bevloeid hebben
- jij zult bevloeid hebben
- hij/zij/het zal bevloeid hebben
- wij zullen bevloeid hebben
- jullie zullen bevloeid hebben
- zij zullen bevloeid hebben
Condizionale presente
- io annaffierei
- tu annaffieresti
- lui/lei/Lei annaffierebbe
- noi annaffieremmo
- voi/Voi annaffiereste
- loro/Loro annaffierebbero
Conditionalis I
- ik zou bevloeien
- jij zou bevloeien
- hij/zij/het zou bevloeien
- wij zouden bevloeien
- jullie zouden bevloeien
- zij zouden bevloeien
Condizionale passato
- io avrei annaffiato
- tu avresti annaffiato
- lui/lei/Lei avrebbe annaffiato
- noi avremmo annaffiato
- voi/Voi avreste annaffiato
- loro/Loro avrebbero annaffiato
Conditionalis II
- ik zou hebben bevloeid
- jij zou hebben bevloeid
- hij/zij/het zou hebben bevloeid
- wij zouden hebben bevloeid
- jullie zouden hebben bevloeid
- zij zouden hebben bevloeid
Imperativo
- tu annaffia
- voi/Voi annaffiate
Imperatief
- jij bevloei
- jullie bevloeit