Vervoeging van approfittare

Onbepaalde wijs (infinitief): approfittare

Vertaling: profiteren

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io approfitto
  • tu approfitti
  • lui/lei/Lei approfitta
  • noi approfittiamo
  • voi/Voi approfittate
  • loro/Loro approfittano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik profiteer
  • jij profiteert
  • hij/zij/het profiteert
  • wij profiteren
  • jullie profiteren
  • zij profiteren

Imperfetto

  • io approfittavo
  • tu approfittavi
  • lui/lei/Lei approfittava
  • noi approfittavamo
  • voi/Voi approfittavate
  • loro/Loro approfittavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik profiteerde
  • jij profiteerde
  • hij/zij/het profiteerde
  • wij profiteerden
  • jullie profiteerden
  • zij profiteerden

Passato prossimo

  • io ho approfittato
  • tu hai approfittato
  • lui/lei/Lei ha approfittato
  • noi abbiamo approfittato
  • voi/Voi avete approfittato
  • loro/Loro hanno approfittato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geprofiteerd
  • jij hebt geprofiteerd
  • hij/zij/het heeft geprofiteerd
  • wij hebben geprofiteerd
  • jullie hebben geprofiteerd
  • zij hebben geprofiteerd

Trapassato prossimo

  • io avevo approfittato
  • tu avevi approfittato
  • lui/lei/Lei aveva approfittato
  • noi avevamo approfittato
  • voi/Voi avevate approfittato
  • loro/Loro avevano approfittato

Voltooid verleden tijd

  • ik had geprofiteerd
  • jij had geprofiteerd
  • hij/zij/het had geprofiteerd
  • wij hadden geprofiteerd
  • jullie hadden geprofiteerd
  • zij hadden geprofiteerd

Futuro semplice

  • io approfitterò
  • tu approfitterai
  • lui/lei/Lei approfitterà
  • noi approfitteremo
  • voi/Voi approfitterete
  • loro/Loro approfitteranno

Toekomende tijd I

  • ik zal profiteren
  • jij zult profiteren
  • hij/zij/het zal profiteren
  • wij zullen profiteren
  • jullie zullen profiteren
  • zij zullen profiteren

Futuro anteriore

  • io avrò approfittato
  • tu avrai approfittato
  • lui/lei/Lei avrà approfittato
  • noi avremo approfittato
  • voi/Voi avrete approfittato
  • loro/Loro avranno approfittato

Toekomende tijd II

  • ik zal geprofiteerd hebben
  • jij zult geprofiteerd hebben
  • hij/zij/het zal geprofiteerd hebben
  • wij zullen geprofiteerd hebben
  • jullie zullen geprofiteerd hebben
  • zij zullen geprofiteerd hebben

Condizionale presente

  • io approfitterei
  • tu approfitteresti
  • lui/lei/Lei approfitterebbe
  • noi approfitteremmo
  • voi/Voi approfittereste
  • loro/Loro approfitterebbero

Conditionalis I

  • ik zou profiteren
  • jij zou profiteren
  • hij/zij/het zou profiteren
  • wij zouden profiteren
  • jullie zouden profiteren
  • zij zouden profiteren

Condizionale passato

  • io avrei approfittato
  • tu avresti approfittato
  • lui/lei/Lei avrebbe approfittato
  • noi avremmo approfittato
  • voi/Voi avreste approfittato
  • loro/Loro avrebbero approfittato

Conditionalis II

  • ik zou hebben geprofiteerd
  • jij zou hebben geprofiteerd
  • hij/zij/het zou hebben geprofiteerd
  • wij zouden hebben geprofiteerd
  • jullie zouden hebben geprofiteerd
  • zij zouden hebben geprofiteerd

Imperativo

  • tu approfitta
  • voi/Voi approfittate

Imperatief

  • jij profiteer
  • jullie profiteert