Vervoeging van avvolgere
Onbepaalde wijs (infinitief): avvolgere
Italiaans
Nederlands
Presente
- io avvolgo
- tu avvolgi
- lui/lei/Lei avvolge
- noi avvolgiamo
- voi/Voi avvolgete
- loro/Loro avvolgono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pak
- jij pakt
- hij/zij/het pakt
- wij pakken
- jullie pakken
- zij pakken
Imperfetto
- io avvolgevo
- tu avvolgevi
- lui/lei/Lei avvolgeva
- noi avvolgevamo
- voi/Voi avvolgevate
- loro/Loro avvolgevano
Onvoltooid verleden tijd
- ik pakte
- jij pakte
- hij/zij/het pakte
- wij pakten
- jullie pakten
- zij pakten
Passato prossimo
- io ho avvolto
- tu hai avvolto
- lui/lei/Lei ha avvolto
- noi abbiamo avvolto
- voi/Voi avete avvolto
- loro/Loro hanno avvolto
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepakt
- jij hebt gepakt
- hij/zij/het heeft gepakt
- wij hebben gepakt
- jullie hebben gepakt
- zij hebben gepakt
Trapassato prossimo
- io avevo avvolto
- tu avevi avvolto
- lui/lei/Lei aveva avvolto
- noi avevamo avvolto
- voi/Voi avevate avvolto
- loro/Loro avevano avvolto
Voltooid verleden tijd
- ik had gepakt
- jij had gepakt
- hij/zij/het had gepakt
- wij hadden gepakt
- jullie hadden gepakt
- zij hadden gepakt
Futuro semplice
- io avvolgerò
- tu avvolgerai
- lui/lei/Lei avvolgerà
- noi avvolgeremo
- voi/Voi avvolgerete
- loro/Loro avvolgeranno
Toekomende tijd I
- ik zal pakken
- jij zult pakken
- hij/zij/het zal pakken
- wij zullen pakken
- jullie zullen pakken
- zij zullen pakken
Futuro anteriore
- io avrò avvolto
- tu avrai avvolto
- lui/lei/Lei avrà avvolto
- noi avremo avvolto
- voi/Voi avrete avvolto
- loro/Loro avranno avvolto
Toekomende tijd II
- ik zal gepakt hebben
- jij zult gepakt hebben
- hij/zij/het zal gepakt hebben
- wij zullen gepakt hebben
- jullie zullen gepakt hebben
- zij zullen gepakt hebben
Condizionale presente
- io avvolgerei
- tu avvolgeresti
- lui/lei/Lei avvolgerebbe
- noi avvolgeremmo
- voi/Voi avvolgereste
- loro/Loro avvolgerebbero
Conditionalis I
- ik zou pakken
- jij zou pakken
- hij/zij/het zou pakken
- wij zouden pakken
- jullie zouden pakken
- zij zouden pakken
Condizionale passato
- io avrei avvolto
- tu avresti avvolto
- lui/lei/Lei avrebbe avvolto
- noi avremmo avvolto
- voi/Voi avreste avvolto
- loro/Loro avrebbero avvolto
Conditionalis II
- ik zou hebben gepakt
- jij zou hebben gepakt
- hij/zij/het zou hebben gepakt
- wij zouden hebben gepakt
- jullie zouden hebben gepakt
- zij zouden hebben gepakt
Imperativo
- tu avvolgi
- voi/Voi avvolgete
Imperatief
- jij pak
- jullie pakt