Vervoeging van bere

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io bevo
  • tu bevi
  • lui/lei/Lei beve
  • noi beviamo
  • voi/Voi bevete
  • loro/Loro bevono

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik drink
  • jij drinkt
  • hij/zij/het drinkt
  • wij drinken
  • jullie drinken
  • zij drinken

Imperfetto

  • io bevevo
  • tu bevevi
  • lui/lei/Lei beveva
  • noi bevevamo
  • voi/Voi bevevate
  • loro/Loro bevevano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dronk
  • jij dronk
  • hij/zij/het dronk
  • wij dronken
  • jullie dronken
  • zij dronken

Passato prossimo

  • io ho bevuto
  • tu hai bevuto
  • lui/lei/Lei ha bevuto
  • noi abbiamo bevuto
  • voi/Voi avete bevuto
  • loro/Loro hanno bevuto

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedronken
  • jij hebt gedronken
  • hij/zij/het heeft gedronken
  • wij hebben gedronken
  • jullie hebben gedronken
  • zij hebben gedronken

Trapassato prossimo

  • io avevo bevuto
  • tu avevi bevuto
  • lui/lei/Lei aveva bevuto
  • noi avevamo bevuto
  • voi/Voi avevate bevuto
  • loro/Loro avevano bevuto

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedronken
  • jij had gedronken
  • hij/zij/het had gedronken
  • wij hadden gedronken
  • jullie hadden gedronken
  • zij hadden gedronken

Futuro semplice

  • io berrò
  • tu berrai
  • lui/lei/Lei berrà
  • noi berremo
  • voi/Voi berrete
  • loro/Loro berranno

Toekomende tijd I

  • ik zal drinken
  • jij zult drinken
  • hij/zij/het zal drinken
  • wij zullen drinken
  • jullie zullen drinken
  • zij zullen drinken

Futuro anteriore

  • io avrò bevuto
  • tu avrai bevuto
  • lui/lei/Lei avrà bevuto
  • noi avremo bevuto
  • voi/Voi avrete bevuto
  • loro/Loro avranno bevuto

Toekomende tijd II

  • ik zal gedronken hebben
  • jij zult gedronken hebben
  • hij/zij/het zal gedronken hebben
  • wij zullen gedronken hebben
  • jullie zullen gedronken hebben
  • zij zullen gedronken hebben

Condizionale presente

  • io berrei
  • tu berresti
  • lui/lei/Lei berrebbe
  • noi berremmo
  • voi/Voi berreste
  • loro/Loro berrebbero

Conditionalis I

  • ik zou drinken
  • jij zou drinken
  • hij/zij/het zou drinken
  • wij zouden drinken
  • jullie zouden drinken
  • zij zouden drinken

Condizionale passato

  • io avrei bevuto
  • tu avresti bevuto
  • lui/lei/Lei avrebbe bevuto
  • noi avremmo bevuto
  • voi/Voi avreste bevuto
  • loro/Loro avrebbero bevuto

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedronken
  • jij zou hebben gedronken
  • hij/zij/het zou hebben gedronken
  • wij zouden hebben gedronken
  • jullie zouden hebben gedronken
  • zij zouden hebben gedronken

Imperativo

  • tu bevi
  • voi/Voi bevete

Imperatief

  • jij drink
  • jullie drinkt