Vervoeging van brandire
Onbepaalde wijs (infinitief): brandire
Italiaans
Nederlands
Presente
- io brandisco
- tu brandisci
- lui/lei/Lei brandisce
- noi brandiamo
- voi/Voi brandite
- loro/Loro brandiscono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik slinger
- jij slingert
- hij/zij/het slingert
- wij slingeren
- jullie slingeren
- zij slingeren
Imperfetto
- io brandivo
- tu brandivi
- lui/lei/Lei brandiva
- noi brandivamo
- voi/Voi brandivate
- loro/Loro brandivano
Onvoltooid verleden tijd
- ik slingerde
- jij slingerde
- hij/zij/het slingerde
- wij slingerden
- jullie slingerden
- zij slingerden
Passato prossimo
- io ho brandito
- tu hai brandito
- lui/lei/Lei ha brandito
- noi abbiamo brandito
- voi/Voi avete brandito
- loro/Loro hanno brandito
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geslingerd
- jij hebt geslingerd
- hij/zij/het heeft geslingerd
- wij hebben geslingerd
- jullie hebben geslingerd
- zij hebben geslingerd
Trapassato prossimo
- io avevo brandito
- tu avevi brandito
- lui/lei/Lei aveva brandito
- noi avevamo brandito
- voi/Voi avevate brandito
- loro/Loro avevano brandito
Voltooid verleden tijd
- ik had geslingerd
- jij had geslingerd
- hij/zij/het had geslingerd
- wij hadden geslingerd
- jullie hadden geslingerd
- zij hadden geslingerd
Futuro semplice
- io brandirò
- tu brandirai
- lui/lei/Lei brandirà
- noi brandiremo
- voi/Voi brandirete
- loro/Loro brandiranno
Toekomende tijd I
- ik zal slingeren
- jij zult slingeren
- hij/zij/het zal slingeren
- wij zullen slingeren
- jullie zullen slingeren
- zij zullen slingeren
Futuro anteriore
- io avrò brandito
- tu avrai brandito
- lui/lei/Lei avrà brandito
- noi avremo brandito
- voi/Voi avrete brandito
- loro/Loro avranno brandito
Toekomende tijd II
- ik zal geslingerd hebben
- jij zult geslingerd hebben
- hij/zij/het zal geslingerd hebben
- wij zullen geslingerd hebben
- jullie zullen geslingerd hebben
- zij zullen geslingerd hebben
Condizionale presente
- io brandirei
- tu brandiresti
- lui/lei/Lei brandirebbe
- noi brandiremmo
- voi/Voi brandireste
- loro/Loro brandirebbero
Conditionalis I
- ik zou slingeren
- jij zou slingeren
- hij/zij/het zou slingeren
- wij zouden slingeren
- jullie zouden slingeren
- zij zouden slingeren
Condizionale passato
- io avrei brandito
- tu avresti brandito
- lui/lei/Lei avrebbe brandito
- noi avremmo brandito
- voi/Voi avreste brandito
- loro/Loro avrebbero brandito
Conditionalis II
- ik zou hebben geslingerd
- jij zou hebben geslingerd
- hij/zij/het zou hebben geslingerd
- wij zouden hebben geslingerd
- jullie zouden hebben geslingerd
- zij zouden hebben geslingerd
Imperativo
- tu brandisci
- voi/Voi brandite
Imperatief
- jij slinger
- jullie slingert