Vervoeging van cessare
Onbepaalde wijs (infinitief): cessare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io cesso
- tu cessi
- lui/lei/Lei cessa
- noi cessiamo
- voi/Voi cessate
- loro/Loro cessano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik laat af
- jij laat af
- hij/zij/het laat af
- wij laten af
- jullie laten af
- zij laten af
Imperfetto
- io cessavo
- tu cessavi
- lui/lei/Lei cessava
- noi cessavamo
- voi/Voi cessavate
- loro/Loro cessavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik liet af
- jij liet af
- hij/zij/het liet af
- wij lieten af
- jullie lieten af
- zij lieten af
Passato prossimo
- io ho cessato
- tu hai cessato
- lui/lei/Lei ha cessato
- noi abbiamo cessato
- voi/Voi avete cessato
- loro/Loro hanno cessato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgelaten
- jij hebt afgelaten
- hij/zij/het heeft afgelaten
- wij hebben afgelaten
- jullie hebben afgelaten
- zij hebben afgelaten
Trapassato prossimo
- io avevo cessato
- tu avevi cessato
- lui/lei/Lei aveva cessato
- noi avevamo cessato
- voi/Voi avevate cessato
- loro/Loro avevano cessato
Voltooid verleden tijd
- ik had afgelaten
- jij had afgelaten
- hij/zij/het had afgelaten
- wij hadden afgelaten
- jullie hadden afgelaten
- zij hadden afgelaten
Futuro semplice
- io cesserò
- tu cesserai
- lui/lei/Lei cesserà
- noi cesseremo
- voi/Voi cesserete
- loro/Loro cesseranno
Toekomende tijd I
- ik zal aflaten
- jij zult aflaten
- hij/zij/het zal aflaten
- wij zullen aflaten
- jullie zullen aflaten
- zij zullen aflaten
Futuro anteriore
- io avrò cessato
- tu avrai cessato
- lui/lei/Lei avrà cessato
- noi avremo cessato
- voi/Voi avrete cessato
- loro/Loro avranno cessato
Toekomende tijd II
- ik zal afgelaten hebben
- jij zult afgelaten hebben
- hij/zij/het zal afgelaten hebben
- wij zullen afgelaten hebben
- jullie zullen afgelaten hebben
- zij zullen afgelaten hebben
Condizionale presente
- io cesserei
- tu cesseresti
- lui/lei/Lei cesserebbe
- noi cesseremmo
- voi/Voi cessereste
- loro/Loro cesserebbero
Conditionalis I
- ik zou aflaten
- jij zou aflaten
- hij/zij/het zou aflaten
- wij zouden aflaten
- jullie zouden aflaten
- zij zouden aflaten
Condizionale passato
- io avrei cessato
- tu avresti cessato
- lui/lei/Lei avrebbe cessato
- noi avremmo cessato
- voi/Voi avreste cessato
- loro/Loro avrebbero cessato
Conditionalis II
- ik zou hebben afgelaten
- jij zou hebben afgelaten
- hij/zij/het zou hebben afgelaten
- wij zouden hebben afgelaten
- jullie zouden hebben afgelaten
- zij zouden hebben afgelaten
Imperativo
- tu cessa
- voi/Voi cessate
Imperatief
- jij laat af
- jullie laat af