Vervoeging van concimare
Onbepaalde wijs (infinitief): concimare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io concimo
- tu concimi
- lui/lei/Lei concima
- noi concimiamo
- voi/Voi concimate
- loro/Loro concimano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik gier
- jij giert
- hij/zij/het giert
- wij gieren
- jullie gieren
- zij gieren
Imperfetto
- io concimavo
- tu concimavi
- lui/lei/Lei concimava
- noi concimavamo
- voi/Voi concimavate
- loro/Loro concimavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik gierde
- jij gierde
- hij/zij/het gierde
- wij gierden
- jullie gierden
- zij gierden
Passato prossimo
- io ho concimato
- tu hai concimato
- lui/lei/Lei ha concimato
- noi abbiamo concimato
- voi/Voi avete concimato
- loro/Loro hanno concimato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegierd
- jij hebt gegierd
- hij/zij/het heeft gegierd
- wij hebben gegierd
- jullie hebben gegierd
- zij hebben gegierd
Trapassato prossimo
- io avevo concimato
- tu avevi concimato
- lui/lei/Lei aveva concimato
- noi avevamo concimato
- voi/Voi avevate concimato
- loro/Loro avevano concimato
Voltooid verleden tijd
- ik had gegierd
- jij had gegierd
- hij/zij/het had gegierd
- wij hadden gegierd
- jullie hadden gegierd
- zij hadden gegierd
Futuro semplice
- io concimerò
- tu concimerai
- lui/lei/Lei concimerà
- noi concimeremo
- voi/Voi concimerete
- loro/Loro concimeranno
Toekomende tijd I
- ik zal gieren
- jij zult gieren
- hij/zij/het zal gieren
- wij zullen gieren
- jullie zullen gieren
- zij zullen gieren
Futuro anteriore
- io avrò concimato
- tu avrai concimato
- lui/lei/Lei avrà concimato
- noi avremo concimato
- voi/Voi avrete concimato
- loro/Loro avranno concimato
Toekomende tijd II
- ik zal gegierd hebben
- jij zult gegierd hebben
- hij/zij/het zal gegierd hebben
- wij zullen gegierd hebben
- jullie zullen gegierd hebben
- zij zullen gegierd hebben
Condizionale presente
- io concimerei
- tu concimeresti
- lui/lei/Lei concimerebbe
- noi concimeremmo
- voi/Voi concimereste
- loro/Loro concimerebbero
Conditionalis I
- ik zou gieren
- jij zou gieren
- hij/zij/het zou gieren
- wij zouden gieren
- jullie zouden gieren
- zij zouden gieren
Condizionale passato
- io avrei concimato
- tu avresti concimato
- lui/lei/Lei avrebbe concimato
- noi avremmo concimato
- voi/Voi avreste concimato
- loro/Loro avrebbero concimato
Conditionalis II
- ik zou hebben gegierd
- jij zou hebben gegierd
- hij/zij/het zou hebben gegierd
- wij zouden hebben gegierd
- jullie zouden hebben gegierd
- zij zouden hebben gegierd
Imperativo
- tu concima
- voi/Voi concimate
Imperatief
- jij gier
- jullie giert