Vervoeging van congelare

Vertaling: bevriezen

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io congelo
  • tu congeli
  • lui/lei/Lei congela
  • noi congeliamo
  • voi/Voi congelate
  • loro/Loro congelano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bevries
  • jij bevriest
  • hij/zij/het bevriest
  • wij bevriezen
  • jullie bevriezen
  • zij bevriezen

Imperfetto

  • io congelavo
  • tu congelavi
  • lui/lei/Lei congelava
  • noi congelavamo
  • voi/Voi congelavate
  • loro/Loro congelavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bevroor
  • jij bevroor
  • hij/zij/het bevroor
  • wij bevroren
  • jullie bevroren
  • zij bevroren

Passato prossimo

  • io ho congelato
  • tu hai congelato
  • lui/lei/Lei ha congelato
  • noi abbiamo congelato
  • voi/Voi avete congelato
  • loro/Loro hanno congelato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben bevroren
  • jij bent bevroren
  • hij/zij/het is bevroren
  • wij zijn bevroren
  • jullie zijn bevroren
  • zij zijn bevroren

Trapassato prossimo

  • io avevo congelato
  • tu avevi congelato
  • lui/lei/Lei aveva congelato
  • noi avevamo congelato
  • voi/Voi avevate congelato
  • loro/Loro avevano congelato

Voltooid verleden tijd

  • ik was bevroren
  • jij was bevroren
  • hij/zij/het was bevroren
  • wij waren bevroren
  • jullie waren bevroren
  • zij waren bevroren

Futuro semplice

  • io congelerò
  • tu congelerai
  • lui/lei/Lei congelerà
  • noi congeleremo
  • voi/Voi congelerete
  • loro/Loro congeleranno

Toekomende tijd I

  • ik zal bevriezen
  • jij zult bevriezen
  • hij/zij/het zal bevriezen
  • wij zullen bevriezen
  • jullie zullen bevriezen
  • zij zullen bevriezen

Futuro anteriore

  • io avrò congelato
  • tu avrai congelato
  • lui/lei/Lei avrà congelato
  • noi avremo congelato
  • voi/Voi avrete congelato
  • loro/Loro avranno congelato

Toekomende tijd II

  • ik zal bevroren zijn
  • jij zult bevroren zijn
  • hij/zij/het zal bevroren zijn
  • wij zullen bevroren zijn
  • jullie zullen bevroren zijn
  • zij zullen bevroren zijn

Condizionale presente

  • io congelerei
  • tu congeleresti
  • lui/lei/Lei congelerebbe
  • noi congeleremmo
  • voi/Voi congelereste
  • loro/Loro congelerebbero

Conditionalis I

  • ik zou bevriezen
  • jij zou bevriezen
  • hij/zij/het zou bevriezen
  • wij zouden bevriezen
  • jullie zouden bevriezen
  • zij zouden bevriezen

Condizionale passato

  • io avrei congelato
  • tu avresti congelato
  • lui/lei/Lei avrebbe congelato
  • noi avremmo congelato
  • voi/Voi avreste congelato
  • loro/Loro avrebbero congelato

Conditionalis II

  • ik zou zijn bevroren
  • jij zou zijn bevroren
  • hij/zij/het zou zijn bevroren
  • wij zouden zijn bevroren
  • jullie zouden zijn bevroren
  • zij zouden zijn bevroren

Imperativo

  • tu congela
  • voi/Voi congelate

Imperatief

  • jij bevries
  • jullie bevriest