Vervoeging van conoscere

Vertaling: kennen

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io conosco
  • tu conosci
  • lui/lei/Lei conosce
  • noi conosciamo
  • voi/Voi conoscete
  • loro/Loro conoscono

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ken
  • jij kent
  • hij/zij/het kent
  • wij kennen
  • jullie kennen
  • zij kennen

Imperfetto

  • io conoscevo
  • tu conoscevi
  • lui/lei/Lei conosceva
  • noi conoscevamo
  • voi/Voi conoscevate
  • loro/Loro conoscevano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kende
  • jij kende
  • hij/zij/het kende
  • wij kenden
  • jullie kenden
  • zij kenden

Passato prossimo

  • io ho conosciuto
  • tu hai conosciuto
  • lui/lei/Lei ha conosciuto
  • noi abbiamo conosciuto
  • voi/Voi avete conosciuto
  • loro/Loro hanno conosciuto

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekend
  • jij hebt gekend
  • hij/zij/het heeft gekend
  • wij hebben gekend
  • jullie hebben gekend
  • zij hebben gekend

Trapassato prossimo

  • io avevo conosciuto
  • tu avevi conosciuto
  • lui/lei/Lei aveva conosciuto
  • noi avevamo conosciuto
  • voi/Voi avevate conosciuto
  • loro/Loro avevano conosciuto

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekend
  • jij had gekend
  • hij/zij/het had gekend
  • wij hadden gekend
  • jullie hadden gekend
  • zij hadden gekend

Futuro semplice

  • io conoscerò
  • tu conoscerai
  • lui/lei/Lei conoscerà
  • noi conosceremo
  • voi/Voi conoscerete
  • loro/Loro conosceranno

Toekomende tijd I

  • ik zal kennen
  • jij zult kennen
  • hij/zij/het zal kennen
  • wij zullen kennen
  • jullie zullen kennen
  • zij zullen kennen

Futuro anteriore

  • io avrò conosciuto
  • tu avrai conosciuto
  • lui/lei/Lei avrà conosciuto
  • noi avremo conosciuto
  • voi/Voi avrete conosciuto
  • loro/Loro avranno conosciuto

Toekomende tijd II

  • ik zal gekend hebben
  • jij zult gekend hebben
  • hij/zij/het zal gekend hebben
  • wij zullen gekend hebben
  • jullie zullen gekend hebben
  • zij zullen gekend hebben

Condizionale presente

  • io conoscerei
  • tu conosceresti
  • lui/lei/Lei conoscerebbe
  • noi conosceremmo
  • voi/Voi conoscereste
  • loro/Loro conoscerebbero

Conditionalis I

  • ik zou kennen
  • jij zou kennen
  • hij/zij/het zou kennen
  • wij zouden kennen
  • jullie zouden kennen
  • zij zouden kennen

Condizionale passato

  • io avrei conosciuto
  • tu avresti conosciuto
  • lui/lei/Lei avrebbe conosciuto
  • noi avremmo conosciuto
  • voi/Voi avreste conosciuto
  • loro/Loro avrebbero conosciuto

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekend
  • jij zou hebben gekend
  • hij/zij/het zou hebben gekend
  • wij zouden hebben gekend
  • jullie zouden hebben gekend
  • zij zouden hebben gekend