Vervoeging van disapprovare
Onbepaalde wijs (infinitief): disapprovare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io disapprovo
- tu disapprovi
- lui/lei/Lei disapprova
- noi disapproviamo
- voi/Voi disapprovate
- loro/Loro disapprovano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik keur af
- jij keurt af
- hij/zij/het keurt af
- wij keuren af
- jullie keuren af
- zij keuren af
Imperfetto
- io disapprovavo
- tu disapprovavi
- lui/lei/Lei disapprovava
- noi disapprovavamo
- voi/Voi disapprovavate
- loro/Loro disapprovavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik keurde af
- jij keurde af
- hij/zij/het keurde af
- wij keurden af
- jullie keurden af
- zij keurden af
Passato prossimo
- io ho disapprovato
- tu hai disapprovato
- lui/lei/Lei ha disapprovato
- noi abbiamo disapprovato
- voi/Voi avete disapprovato
- loro/Loro hanno disapprovato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgekeurd
- jij hebt afgekeurd
- hij/zij/het heeft afgekeurd
- wij hebben afgekeurd
- jullie hebben afgekeurd
- zij hebben afgekeurd
Trapassato prossimo
- io avevo disapprovato
- tu avevi disapprovato
- lui/lei/Lei aveva disapprovato
- noi avevamo disapprovato
- voi/Voi avevate disapprovato
- loro/Loro avevano disapprovato
Voltooid verleden tijd
- ik had afgekeurd
- jij had afgekeurd
- hij/zij/het had afgekeurd
- wij hadden afgekeurd
- jullie hadden afgekeurd
- zij hadden afgekeurd
Futuro semplice
- io disapproverò
- tu disapproverai
- lui/lei/Lei disapproverà
- noi disapproveremo
- voi/Voi disapproverete
- loro/Loro disapproveranno
Toekomende tijd I
- ik zal afkeuren
- jij zult afkeuren
- hij/zij/het zal afkeuren
- wij zullen afkeuren
- jullie zullen afkeuren
- zij zullen afkeuren
Futuro anteriore
- io avrò disapprovato
- tu avrai disapprovato
- lui/lei/Lei avrà disapprovato
- noi avremo disapprovato
- voi/Voi avrete disapprovato
- loro/Loro avranno disapprovato
Toekomende tijd II
- ik zal afgekeurd hebben
- jij zult afgekeurd hebben
- hij/zij/het zal afgekeurd hebben
- wij zullen afgekeurd hebben
- jullie zullen afgekeurd hebben
- zij zullen afgekeurd hebben
Condizionale presente
- io disapproverei
- tu disapproveresti
- lui/lei/Lei disapproverebbe
- noi disapproveremmo
- voi/Voi disapprovereste
- loro/Loro disapproverebbero
Conditionalis I
- ik zou afkeuren
- jij zou afkeuren
- hij/zij/het zou afkeuren
- wij zouden afkeuren
- jullie zouden afkeuren
- zij zouden afkeuren
Condizionale passato
- io avrei disapprovato
- tu avresti disapprovato
- lui/lei/Lei avrebbe disapprovato
- noi avremmo disapprovato
- voi/Voi avreste disapprovato
- loro/Loro avrebbero disapprovato
Conditionalis II
- ik zou hebben afgekeurd
- jij zou hebben afgekeurd
- hij/zij/het zou hebben afgekeurd
- wij zouden hebben afgekeurd
- jullie zouden hebben afgekeurd
- zij zouden hebben afgekeurd
Imperativo
- tu disapprova
- voi/Voi disapprovate
Imperatief
- jij keur af
- jullie keurt af