Vervoeging van domandare
Onbepaalde wijs (infinitief): domandare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io domando
- tu domandi
- lui/lei/Lei domanda
- noi domandiamo
- voi/Voi domandate
- loro/Loro domandano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vraag
- jij vraagt
- hij/zij/het vraagt
- wij vragen
- jullie vragen
- zij vragen
Imperfetto
- io domandavo
- tu domandavi
- lui/lei/Lei domandava
- noi domandavamo
- voi/Voi domandavate
- loro/Loro domandavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik vroeg
- jij vroeg
- hij/zij/het vroeg
- wij vroegen
- jullie vroegen
- zij vroegen
Passato prossimo
- io ho domandato
- tu hai domandato
- lui/lei/Lei ha domandato
- noi abbiamo domandato
- voi/Voi avete domandato
- loro/Loro hanno domandato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevraagd
- jij hebt gevraagd
- hij/zij/het heeft gevraagd
- wij hebben gevraagd
- jullie hebben gevraagd
- zij hebben gevraagd
Trapassato prossimo
- io avevo domandato
- tu avevi domandato
- lui/lei/Lei aveva domandato
- noi avevamo domandato
- voi/Voi avevate domandato
- loro/Loro avevano domandato
Voltooid verleden tijd
- ik had gevraagd
- jij had gevraagd
- hij/zij/het had gevraagd
- wij hadden gevraagd
- jullie hadden gevraagd
- zij hadden gevraagd
Futuro semplice
- io domanderò
- tu domanderai
- lui/lei/Lei domanderà
- noi domanderemo
- voi/Voi domanderete
- loro/Loro domanderanno
Toekomende tijd I
- ik zal vragen
- jij zult vragen
- hij/zij/het zal vragen
- wij zullen vragen
- jullie zullen vragen
- zij zullen vragen
Futuro anteriore
- io avrò domandato
- tu avrai domandato
- lui/lei/Lei avrà domandato
- noi avremo domandato
- voi/Voi avrete domandato
- loro/Loro avranno domandato
Toekomende tijd II
- ik zal gevraagd hebben
- jij zult gevraagd hebben
- hij/zij/het zal gevraagd hebben
- wij zullen gevraagd hebben
- jullie zullen gevraagd hebben
- zij zullen gevraagd hebben
Condizionale presente
- io domanderei
- tu domanderesti
- lui/lei/Lei domanderebbe
- noi domanderemmo
- voi/Voi domandereste
- loro/Loro domanderebbero
Conditionalis I
- ik zou vragen
- jij zou vragen
- hij/zij/het zou vragen
- wij zouden vragen
- jullie zouden vragen
- zij zouden vragen
Condizionale passato
- io avrei domandato
- tu avresti domandato
- lui/lei/Lei avrebbe domandato
- noi avremmo domandato
- voi/Voi avreste domandato
- loro/Loro avrebbero domandato
Conditionalis II
- ik zou hebben gevraagd
- jij zou hebben gevraagd
- hij/zij/het zou hebben gevraagd
- wij zouden hebben gevraagd
- jullie zouden hebben gevraagd
- zij zouden hebben gevraagd
Imperativo
- tu domanda
- voi/Voi domandate
Imperatief
- jij vraag
- jullie vraagt