Vervoeging van governare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io governo
  • tu governi
  • lui/lei/Lei governa
  • noi governiamo
  • voi/Voi governate
  • loro/Loro governano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bestuur
  • jij bestuurt
  • hij/zij/het bestuurt
  • wij besturen
  • jullie besturen
  • zij besturen

Imperfetto

  • io governavo
  • tu governavi
  • lui/lei/Lei governava
  • noi governavamo
  • voi/Voi governavate
  • loro/Loro governavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bestuurde
  • jij bestuurde
  • hij/zij/het bestuurde
  • wij bestuurden
  • jullie bestuurden
  • zij bestuurden

Passato prossimo

  • io ho governato
  • tu hai governato
  • lui/lei/Lei ha governato
  • noi abbiamo governato
  • voi/Voi avete governato
  • loro/Loro hanno governato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bestuurd
  • jij hebt bestuurd
  • hij/zij/het heeft bestuurd
  • wij hebben bestuurd
  • jullie hebben bestuurd
  • zij hebben bestuurd

Trapassato prossimo

  • io avevo governato
  • tu avevi governato
  • lui/lei/Lei aveva governato
  • noi avevamo governato
  • voi/Voi avevate governato
  • loro/Loro avevano governato

Voltooid verleden tijd

  • ik had bestuurd
  • jij had bestuurd
  • hij/zij/het had bestuurd
  • wij hadden bestuurd
  • jullie hadden bestuurd
  • zij hadden bestuurd

Futuro semplice

  • io governerò
  • tu governerai
  • lui/lei/Lei governerà
  • noi governeremo
  • voi/Voi governerete
  • loro/Loro governeranno

Toekomende tijd I

  • ik zal besturen
  • jij zult besturen
  • hij/zij/het zal besturen
  • wij zullen besturen
  • jullie zullen besturen
  • zij zullen besturen

Futuro anteriore

  • io avrò governato
  • tu avrai governato
  • lui/lei/Lei avrà governato
  • noi avremo governato
  • voi/Voi avrete governato
  • loro/Loro avranno governato

Toekomende tijd II

  • ik zal bestuurd hebben
  • jij zult bestuurd hebben
  • hij/zij/het zal bestuurd hebben
  • wij zullen bestuurd hebben
  • jullie zullen bestuurd hebben
  • zij zullen bestuurd hebben

Condizionale presente

  • io governerei
  • tu governeresti
  • lui/lei/Lei governerebbe
  • noi governeremmo
  • voi/Voi governereste
  • loro/Loro governerebbero

Conditionalis I

  • ik zou besturen
  • jij zou besturen
  • hij/zij/het zou besturen
  • wij zouden besturen
  • jullie zouden besturen
  • zij zouden besturen

Condizionale passato

  • io avrei governato
  • tu avresti governato
  • lui/lei/Lei avrebbe governato
  • noi avremmo governato
  • voi/Voi avreste governato
  • loro/Loro avrebbero governato

Conditionalis II

  • ik zou hebben bestuurd
  • jij zou hebben bestuurd
  • hij/zij/het zou hebben bestuurd
  • wij zouden hebben bestuurd
  • jullie zouden hebben bestuurd
  • zij zouden hebben bestuurd

Imperativo

  • tu governa
  • voi/Voi governate

Imperatief

  • jij bestuur
  • jullie bestuurt