Vervoeging van insistere

Vertaling: aandringen

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io insisto
  • tu insisti
  • lui/lei/Lei insiste
  • noi insistiamo
  • voi/Voi insistete
  • loro/Loro insistono

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dring aan
  • jij dringt aan
  • hij/zij/het dringt aan
  • wij dringen aan
  • jullie dringen aan
  • zij dringen aan

Imperfetto

  • io insistevo
  • tu insistevi
  • lui/lei/Lei insisteva
  • noi insistevamo
  • voi/Voi insistevate
  • loro/Loro insistevano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik drong aan
  • jij drong aan
  • hij/zij/het drong aan
  • wij drongen aan
  • jullie drongen aan
  • zij drongen aan

Passato prossimo

  • io ho insistito
  • tu hai insistito
  • lui/lei/Lei ha insistito
  • noi abbiamo insistito
  • voi/Voi avete insistito
  • loro/Loro hanno insistito

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangedrongen
  • jij hebt aangedrongen
  • hij/zij/het heeft aangedrongen
  • wij hebben aangedrongen
  • jullie hebben aangedrongen
  • zij hebben aangedrongen

Trapassato prossimo

  • io avevo insistito
  • tu avevi insistito
  • lui/lei/Lei aveva insistito
  • noi avevamo insistito
  • voi/Voi avevate insistito
  • loro/Loro avevano insistito

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangedrongen
  • jij had aangedrongen
  • hij/zij/het had aangedrongen
  • wij hadden aangedrongen
  • jullie hadden aangedrongen
  • zij hadden aangedrongen

Futuro semplice

  • io insisterò
  • tu insisterai
  • lui/lei/Lei insisterà
  • noi insisteremo
  • voi/Voi insisterete
  • loro/Loro insisteranno

Toekomende tijd I

  • ik zal aandringen
  • jij zult aandringen
  • hij/zij/het zal aandringen
  • wij zullen aandringen
  • jullie zullen aandringen
  • zij zullen aandringen

Futuro anteriore

  • io avrò insistito
  • tu avrai insistito
  • lui/lei/Lei avrà insistito
  • noi avremo insistito
  • voi/Voi avrete insistito
  • loro/Loro avranno insistito

Toekomende tijd II

  • ik zal aangedrongen hebben
  • jij zult aangedrongen hebben
  • hij/zij/het zal aangedrongen hebben
  • wij zullen aangedrongen hebben
  • jullie zullen aangedrongen hebben
  • zij zullen aangedrongen hebben

Condizionale presente

  • io insisterei
  • tu insisteresti
  • lui/lei/Lei insisterebbe
  • noi insisteremmo
  • voi/Voi insistereste
  • loro/Loro insisterebbero

Conditionalis I

  • ik zou aandringen
  • jij zou aandringen
  • hij/zij/het zou aandringen
  • wij zouden aandringen
  • jullie zouden aandringen
  • zij zouden aandringen

Condizionale passato

  • io avrei insistito
  • tu avresti insistito
  • lui/lei/Lei avrebbe insistito
  • noi avremmo insistito
  • voi/Voi avreste insistito
  • loro/Loro avrebbero insistito

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangedrongen
  • jij zou hebben aangedrongen
  • hij/zij/het zou hebben aangedrongen
  • wij zouden hebben aangedrongen
  • jullie zouden hebben aangedrongen
  • zij zouden hebben aangedrongen

Imperativo

  • tu insisti
  • voi/Voi insistete

Imperatief

  • jij dring aan
  • jullie dringt aan