Vervoeging van lisciare
Onbepaalde wijs (infinitief): lisciare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io liscio
- tu lisci
- lui/lei/Lei liscia
- noi lisciamo
- voi/Voi lisciate
- loro/Loro lisciano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik streel
- jij streelt
- hij/zij/het streelt
- wij strelen
- jullie strelen
- zij strelen
Imperfetto
- io lisciavo
- tu lisciavi
- lui/lei/Lei lisciava
- noi lisciavamo
- voi/Voi lisciavate
- loro/Loro lisciavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik streelde
- jij streelde
- hij/zij/het streelde
- wij streelden
- jullie streelden
- zij streelden
Passato prossimo
- io ho lisciato
- tu hai lisciato
- lui/lei/Lei ha lisciato
- noi abbiamo lisciato
- voi/Voi avete lisciato
- loro/Loro hanno lisciato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestreeld
- jij hebt gestreeld
- hij/zij/het heeft gestreeld
- wij hebben gestreeld
- jullie hebben gestreeld
- zij hebben gestreeld
Trapassato prossimo
- io avevo lisciato
- tu avevi lisciato
- lui/lei/Lei aveva lisciato
- noi avevamo lisciato
- voi/Voi avevate lisciato
- loro/Loro avevano lisciato
Voltooid verleden tijd
- ik had gestreeld
- jij had gestreeld
- hij/zij/het had gestreeld
- wij hadden gestreeld
- jullie hadden gestreeld
- zij hadden gestreeld
Futuro semplice
- io liscerò
- tu liscerai
- lui/lei/Lei liscerà
- noi lisceremo
- voi/Voi liscerete
- loro/Loro lisceranno
Toekomende tijd I
- ik zal strelen
- jij zult strelen
- hij/zij/het zal strelen
- wij zullen strelen
- jullie zullen strelen
- zij zullen strelen
Futuro anteriore
- io avrò lisciato
- tu avrai lisciato
- lui/lei/Lei avrà lisciato
- noi avremo lisciato
- voi/Voi avrete lisciato
- loro/Loro avranno lisciato
Toekomende tijd II
- ik zal gestreeld hebben
- jij zult gestreeld hebben
- hij/zij/het zal gestreeld hebben
- wij zullen gestreeld hebben
- jullie zullen gestreeld hebben
- zij zullen gestreeld hebben
Condizionale presente
- io liscerei
- tu lisceresti
- lui/lei/Lei liscerebbe
- noi lisceremmo
- voi/Voi liscereste
- loro/Loro liscerebbero
Conditionalis I
- ik zou strelen
- jij zou strelen
- hij/zij/het zou strelen
- wij zouden strelen
- jullie zouden strelen
- zij zouden strelen
Condizionale passato
- io avrei lisciato
- tu avresti lisciato
- lui/lei/Lei avrebbe lisciato
- noi avremmo lisciato
- voi/Voi avreste lisciato
- loro/Loro avrebbero lisciato
Conditionalis II
- ik zou hebben gestreeld
- jij zou hebben gestreeld
- hij/zij/het zou hebben gestreeld
- wij zouden hebben gestreeld
- jullie zouden hebben gestreeld
- zij zouden hebben gestreeld
Imperativo
- tu liscia
- voi/Voi lisciate
Imperatief
- jij streel
- jullie streelt