Vervoeging van lottare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io lotto
  • tu lotti
  • lui/lei/Lei lotta
  • noi lottiamo
  • voi/Voi lottate
  • loro/Loro lottano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spartel
  • jij spartelt
  • hij/zij/het spartelt
  • wij spartelen
  • jullie spartelen
  • zij spartelen

Imperfetto

  • io lottavo
  • tu lottavi
  • lui/lei/Lei lottava
  • noi lottavamo
  • voi/Voi lottavate
  • loro/Loro lottavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik spartelde
  • jij spartelde
  • hij/zij/het spartelde
  • wij spartelden
  • jullie spartelden
  • zij spartelden

Passato prossimo

  • io ho lottato
  • tu hai lottato
  • lui/lei/Lei ha lottato
  • noi abbiamo lottato
  • voi/Voi avete lottato
  • loro/Loro hanno lottato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesparteld
  • jij hebt gesparteld
  • hij/zij/het heeft gesparteld
  • wij hebben gesparteld
  • jullie hebben gesparteld
  • zij hebben gesparteld

Trapassato prossimo

  • io avevo lottato
  • tu avevi lottato
  • lui/lei/Lei aveva lottato
  • noi avevamo lottato
  • voi/Voi avevate lottato
  • loro/Loro avevano lottato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesparteld
  • jij had gesparteld
  • hij/zij/het had gesparteld
  • wij hadden gesparteld
  • jullie hadden gesparteld
  • zij hadden gesparteld

Futuro semplice

  • io lotterò
  • tu lotterai
  • lui/lei/Lei lotterà
  • noi lotteremo
  • voi/Voi lotterete
  • loro/Loro lotteranno

Toekomende tijd I

  • ik zal spartelen
  • jij zult spartelen
  • hij/zij/het zal spartelen
  • wij zullen spartelen
  • jullie zullen spartelen
  • zij zullen spartelen

Futuro anteriore

  • io avrò lottato
  • tu avrai lottato
  • lui/lei/Lei avrà lottato
  • noi avremo lottato
  • voi/Voi avrete lottato
  • loro/Loro avranno lottato

Toekomende tijd II

  • ik zal gesparteld hebben
  • jij zult gesparteld hebben
  • hij/zij/het zal gesparteld hebben
  • wij zullen gesparteld hebben
  • jullie zullen gesparteld hebben
  • zij zullen gesparteld hebben

Condizionale presente

  • io lotterei
  • tu lotteresti
  • lui/lei/Lei lotterebbe
  • noi lotteremmo
  • voi/Voi lottereste
  • loro/Loro lotterebbero

Conditionalis I

  • ik zou spartelen
  • jij zou spartelen
  • hij/zij/het zou spartelen
  • wij zouden spartelen
  • jullie zouden spartelen
  • zij zouden spartelen

Condizionale passato

  • io avrei lottato
  • tu avresti lottato
  • lui/lei/Lei avrebbe lottato
  • noi avremmo lottato
  • voi/Voi avreste lottato
  • loro/Loro avrebbero lottato

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesparteld
  • jij zou hebben gesparteld
  • hij/zij/het zou hebben gesparteld
  • wij zouden hebben gesparteld
  • jullie zouden hebben gesparteld
  • zij zouden hebben gesparteld

Imperativo

  • tu lotta
  • voi/Voi lottate

Imperatief

  • jij spartel
  • jullie spartelt