Vervoeging van offrire
Onbepaalde wijs (infinitief): offrire
Italiaans
Nederlands
Presente
- io offro
- tu offri
- lui/lei/Lei offre
- noi offriamo
- voi/Voi offrite
- loro/Loro offrono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik offer
- jij offert
- hij/zij/het offert
- wij offeren
- jullie offeren
- zij offeren
Imperfetto
- io offrivo
- tu offrivi
- lui/lei/Lei offriva
- noi offrivamo
- voi/Voi offrivate
- loro/Loro offrivano
Onvoltooid verleden tijd
- ik offerde
- jij offerde
- hij/zij/het offerde
- wij offerden
- jullie offerden
- zij offerden
Passato prossimo
- io ho offerto
- tu hai offerto
- lui/lei/Lei ha offerto
- noi abbiamo offerto
- voi/Voi avete offerto
- loro/Loro hanno offerto
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geöfferd
- jij hebt geöfferd
- hij/zij/het heeft geöfferd
- wij hebben geöfferd
- jullie hebben geöfferd
- zij hebben geöfferd
Trapassato prossimo
- io avevo offerto
- tu avevi offerto
- lui/lei/Lei aveva offerto
- noi avevamo offerto
- voi/Voi avevate offerto
- loro/Loro avevano offerto
Voltooid verleden tijd
- ik had geöfferd
- jij had geöfferd
- hij/zij/het had geöfferd
- wij hadden geöfferd
- jullie hadden geöfferd
- zij hadden geöfferd
Futuro semplice
- io offrirò
- tu offrirai
- lui/lei/Lei offrirà
- noi offriremo
- voi/Voi offrirete
- loro/Loro offriranno
Toekomende tijd I
- ik zal offeren
- jij zult offeren
- hij/zij/het zal offeren
- wij zullen offeren
- jullie zullen offeren
- zij zullen offeren
Futuro anteriore
- io avrò offerto
- tu avrai offerto
- lui/lei/Lei avrà offerto
- noi avremo offerto
- voi/Voi avrete offerto
- loro/Loro avranno offerto
Toekomende tijd II
- ik zal geöfferd hebben
- jij zult geöfferd hebben
- hij/zij/het zal geöfferd hebben
- wij zullen geöfferd hebben
- jullie zullen geöfferd hebben
- zij zullen geöfferd hebben
Condizionale presente
- io offrirei
- tu offriresti
- lui/lei/Lei offrirebbe
- noi offriremmo
- voi/Voi offrireste
- loro/Loro offrirebbero
Conditionalis I
- ik zou offeren
- jij zou offeren
- hij/zij/het zou offeren
- wij zouden offeren
- jullie zouden offeren
- zij zouden offeren
Condizionale passato
- io avrei offerto
- tu avresti offerto
- lui/lei/Lei avrebbe offerto
- noi avremmo offerto
- voi/Voi avreste offerto
- loro/Loro avrebbero offerto
Conditionalis II
- ik zou hebben geöfferd
- jij zou hebben geöfferd
- hij/zij/het zou hebben geöfferd
- wij zouden hebben geöfferd
- jullie zouden hebben geöfferd
- zij zouden hebben geöfferd
Imperativo
- tu offri
- voi/Voi offrite
Imperatief
- jij offer
- jullie offert