Vervoeging van osare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io oso
  • tu osi
  • lui/lei/Lei osa
  • noi osiamo
  • voi/Voi osate
  • loro/Loro osano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik besta
  • jij bestaat
  • hij/zij/het bestaat
  • wij bestaan
  • jullie bestaan
  • zij bestaan

Imperfetto

  • io osavo
  • tu osavi
  • lui/lei/Lei osava
  • noi osavamo
  • voi/Voi osavate
  • loro/Loro osavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bestond
  • jij bestond
  • hij/zij/het bestond
  • wij bestonden
  • jullie bestonden
  • zij bestonden

Passato prossimo

  • io ho osato
  • tu hai osato
  • lui/lei/Lei ha osato
  • noi abbiamo osato
  • voi/Voi avete osato
  • loro/Loro hanno osato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bestaan
  • jij hebt bestaan
  • hij/zij/het heeft bestaan
  • wij hebben bestaan
  • jullie hebben bestaan
  • zij hebben bestaan

Trapassato prossimo

  • io avevo osato
  • tu avevi osato
  • lui/lei/Lei aveva osato
  • noi avevamo osato
  • voi/Voi avevate osato
  • loro/Loro avevano osato

Voltooid verleden tijd

  • ik had bestaan
  • jij had bestaan
  • hij/zij/het had bestaan
  • wij hadden bestaan
  • jullie hadden bestaan
  • zij hadden bestaan

Futuro semplice

  • io oserò
  • tu oserai
  • lui/lei/Lei oserà
  • noi oseremo
  • voi/Voi oserete
  • loro/Loro oseranno

Toekomende tijd I

  • ik zal bestaan
  • jij zult bestaan
  • hij/zij/het zal bestaan
  • wij zullen bestaan
  • jullie zullen bestaan
  • zij zullen bestaan

Futuro anteriore

  • io avrò osato
  • tu avrai osato
  • lui/lei/Lei avrà osato
  • noi avremo osato
  • voi/Voi avrete osato
  • loro/Loro avranno osato

Toekomende tijd II

  • ik zal bestaan hebben
  • jij zult bestaan hebben
  • hij/zij/het zal bestaan hebben
  • wij zullen bestaan hebben
  • jullie zullen bestaan hebben
  • zij zullen bestaan hebben

Condizionale presente

  • io oserei
  • tu oseresti
  • lui/lei/Lei oserebbe
  • noi oseremmo
  • voi/Voi osereste
  • loro/Loro oserebbero

Conditionalis I

  • ik zou bestaan
  • jij zou bestaan
  • hij/zij/het zou bestaan
  • wij zouden bestaan
  • jullie zouden bestaan
  • zij zouden bestaan

Condizionale passato

  • io avrei osato
  • tu avresti osato
  • lui/lei/Lei avrebbe osato
  • noi avremmo osato
  • voi/Voi avreste osato
  • loro/Loro avrebbero osato

Conditionalis II

  • ik zou hebben bestaan
  • jij zou hebben bestaan
  • hij/zij/het zou hebben bestaan
  • wij zouden hebben bestaan
  • jullie zouden hebben bestaan
  • zij zouden hebben bestaan

Imperativo

  • tu osa
  • voi/Voi osate

Imperatief

  • jij besta
  • jullie bestaat