Vervoeging van parere

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io paio
  • tu pari
  • lui/lei/Lei pare
  • noi paiamo
  • voi/Voi parete
  • loro/Loro paiono

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lijk
  • jij lijkt
  • hij/zij/het lijkt
  • wij lijken
  • jullie lijken
  • zij lijken

Imperfetto

  • io parevo
  • tu parevi
  • lui/lei/Lei pareva
  • noi parevamo
  • voi/Voi parevate
  • loro/Loro parevano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik leek
  • jij leek
  • hij/zij/het leek
  • wij leken
  • jullie leken
  • zij leken

Passato prossimo

  • io sono parso
  • tu sei parso
  • lui/lei/Lei è parso
  • noi siamo parsi
  • voi/Voi siete parsi
  • loro/Loro sono parsi

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geleken
  • jij hebt geleken
  • hij/zij/het heeft geleken
  • wij hebben geleken
  • jullie hebben geleken
  • zij hebben geleken

Trapassato prossimo

  • io ero parso
  • tu eri parso
  • lui/lei/Lei era parso
  • noi eravamo parsi
  • voi/Voi eravate parsi
  • loro/Loro erano parsi

Voltooid verleden tijd

  • ik had geleken
  • jij had geleken
  • hij/zij/het had geleken
  • wij hadden geleken
  • jullie hadden geleken
  • zij hadden geleken

Futuro semplice

  • io parrò
  • tu parrai
  • lui/lei/Lei parrà
  • noi parremo
  • voi/Voi parrete
  • loro/Loro parranno

Toekomende tijd I

  • ik zal lijken
  • jij zult lijken
  • hij/zij/het zal lijken
  • wij zullen lijken
  • jullie zullen lijken
  • zij zullen lijken

Futuro anteriore

  • io sarò parso
  • tu sarai parso
  • lui/lei/Lei sarà parso
  • noi saremo parsi
  • voi/Voi sarete parsi
  • loro/Loro saranno parsi

Toekomende tijd II

  • ik zal geleken hebben
  • jij zult geleken hebben
  • hij/zij/het zal geleken hebben
  • wij zullen geleken hebben
  • jullie zullen geleken hebben
  • zij zullen geleken hebben

Condizionale presente

  • io parrei
  • tu parresti
  • lui/lei/Lei parrebbe
  • noi parremmo
  • voi/Voi parreste
  • loro/Loro parrebbero

Conditionalis I

  • ik zou lijken
  • jij zou lijken
  • hij/zij/het zou lijken
  • wij zouden lijken
  • jullie zouden lijken
  • zij zouden lijken

Condizionale passato

  • io sarei parso
  • tu saresti parso
  • lui/lei/Lei sarebbe parso
  • noi saremmo parsi
  • voi/Voi sareste parsi
  • loro/Loro sarebbero parsi

Conditionalis II

  • ik zou hebben geleken
  • jij zou hebben geleken
  • hij/zij/het zou hebben geleken
  • wij zouden hebben geleken
  • jullie zouden hebben geleken
  • zij zouden hebben geleken