Vervoeging van premere

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io premo
  • tu premi
  • lui/lei/Lei preme
  • noi premiamo
  • voi/Voi premete
  • loro/Loro premono

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dring
  • jij dringt
  • hij/zij/het dringt
  • wij dringen
  • jullie dringen
  • zij dringen

Imperfetto

  • io premevo
  • tu premevi
  • lui/lei/Lei premeva
  • noi premevamo
  • voi/Voi premevate
  • loro/Loro premevano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik drong
  • jij drong
  • hij/zij/het drong
  • wij drongen
  • jullie drongen
  • zij drongen

Passato prossimo

  • io ho premuto
  • tu hai premuto
  • lui/lei/Lei ha premuto
  • noi abbiamo premuto
  • voi/Voi avete premuto
  • loro/Loro hanno premuto

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedrongen
  • jij hebt gedrongen
  • hij/zij/het heeft gedrongen
  • wij hebben gedrongen
  • jullie hebben gedrongen
  • zij hebben gedrongen

Trapassato prossimo

  • io avevo premuto
  • tu avevi premuto
  • lui/lei/Lei aveva premuto
  • noi avevamo premuto
  • voi/Voi avevate premuto
  • loro/Loro avevano premuto

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedrongen
  • jij had gedrongen
  • hij/zij/het had gedrongen
  • wij hadden gedrongen
  • jullie hadden gedrongen
  • zij hadden gedrongen

Futuro semplice

  • io premerò
  • tu premerai
  • lui/lei/Lei premerà
  • noi premeremo
  • voi/Voi premerete
  • loro/Loro premeranno

Toekomende tijd I

  • ik zal dringen
  • jij zult dringen
  • hij/zij/het zal dringen
  • wij zullen dringen
  • jullie zullen dringen
  • zij zullen dringen

Futuro anteriore

  • io avrò premuto
  • tu avrai premuto
  • lui/lei/Lei avrà premuto
  • noi avremo premuto
  • voi/Voi avrete premuto
  • loro/Loro avranno premuto

Toekomende tijd II

  • ik zal gedrongen hebben
  • jij zult gedrongen hebben
  • hij/zij/het zal gedrongen hebben
  • wij zullen gedrongen hebben
  • jullie zullen gedrongen hebben
  • zij zullen gedrongen hebben

Condizionale presente

  • io premerei
  • tu premeresti
  • lui/lei/Lei premerebbe
  • noi premeremmo
  • voi/Voi premereste
  • loro/Loro premerebbero

Conditionalis I

  • ik zou dringen
  • jij zou dringen
  • hij/zij/het zou dringen
  • wij zouden dringen
  • jullie zouden dringen
  • zij zouden dringen

Condizionale passato

  • io avrei premuto
  • tu avresti premuto
  • lui/lei/Lei avrebbe premuto
  • noi avremmo premuto
  • voi/Voi avreste premuto
  • loro/Loro avrebbero premuto

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedrongen
  • jij zou hebben gedrongen
  • hij/zij/het zou hebben gedrongen
  • wij zouden hebben gedrongen
  • jullie zouden hebben gedrongen
  • zij zouden hebben gedrongen

Imperativo

  • tu premi
  • voi/Voi premete

Imperatief

  • jij dring
  • jullie dringt