Vervoeging van progettare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io progetto
  • tu progetti
  • lui/lei/Lei progetta
  • noi progettiamo
  • voi/Voi progettate
  • loro/Loro progettano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontwerp
  • jij ontwerpt
  • hij/zij/het ontwerpt
  • wij ontwerpen
  • jullie ontwerpen
  • zij ontwerpen

Imperfetto

  • io progettavo
  • tu progettavi
  • lui/lei/Lei progettava
  • noi progettavamo
  • voi/Voi progettavate
  • loro/Loro progettavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontwierp
  • jij ontwierp
  • hij/zij/het ontwierp
  • wij ontwierpen
  • jullie ontwierpen
  • zij ontwierpen

Passato prossimo

  • io ho progettato
  • tu hai progettato
  • lui/lei/Lei ha progettato
  • noi abbiamo progettato
  • voi/Voi avete progettato
  • loro/Loro hanno progettato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontworpen
  • jij hebt ontworpen
  • hij/zij/het heeft ontworpen
  • wij hebben ontworpen
  • jullie hebben ontworpen
  • zij hebben ontworpen

Trapassato prossimo

  • io avevo progettato
  • tu avevi progettato
  • lui/lei/Lei aveva progettato
  • noi avevamo progettato
  • voi/Voi avevate progettato
  • loro/Loro avevano progettato

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontworpen
  • jij had ontworpen
  • hij/zij/het had ontworpen
  • wij hadden ontworpen
  • jullie hadden ontworpen
  • zij hadden ontworpen

Futuro semplice

  • io progetterò
  • tu progetterai
  • lui/lei/Lei progetterà
  • noi progetteremo
  • voi/Voi progetterete
  • loro/Loro progetteranno

Toekomende tijd I

  • ik zal ontwerpen
  • jij zult ontwerpen
  • hij/zij/het zal ontwerpen
  • wij zullen ontwerpen
  • jullie zullen ontwerpen
  • zij zullen ontwerpen

Futuro anteriore

  • io avrò progettato
  • tu avrai progettato
  • lui/lei/Lei avrà progettato
  • noi avremo progettato
  • voi/Voi avrete progettato
  • loro/Loro avranno progettato

Toekomende tijd II

  • ik zal ontworpen hebben
  • jij zult ontworpen hebben
  • hij/zij/het zal ontworpen hebben
  • wij zullen ontworpen hebben
  • jullie zullen ontworpen hebben
  • zij zullen ontworpen hebben

Condizionale presente

  • io progetterei
  • tu progetteresti
  • lui/lei/Lei progetterebbe
  • noi progetteremmo
  • voi/Voi progettereste
  • loro/Loro progetterebbero

Conditionalis I

  • ik zou ontwerpen
  • jij zou ontwerpen
  • hij/zij/het zou ontwerpen
  • wij zouden ontwerpen
  • jullie zouden ontwerpen
  • zij zouden ontwerpen

Condizionale passato

  • io avrei progettato
  • tu avresti progettato
  • lui/lei/Lei avrebbe progettato
  • noi avremmo progettato
  • voi/Voi avreste progettato
  • loro/Loro avrebbero progettato

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontworpen
  • jij zou hebben ontworpen
  • hij/zij/het zou hebben ontworpen
  • wij zouden hebben ontworpen
  • jullie zouden hebben ontworpen
  • zij zouden hebben ontworpen

Imperativo

  • tu progetta
  • voi/Voi progettate

Imperatief

  • jij ontwerp
  • jullie ontwerpt