Vervoeging van ricompensare

Onbepaalde wijs (infinitief): ricompensare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io ricompenso
  • tu ricompensi
  • lui/lei/Lei ricompensa
  • noi ricompensiamo
  • voi/Voi ricompensate
  • loro/Loro ricompensano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik loon
  • jij loont
  • hij/zij/het loont
  • wij lonen
  • jullie lonen
  • zij lonen

Imperfetto

  • io ricompensavo
  • tu ricompensavi
  • lui/lei/Lei ricompensava
  • noi ricompensavamo
  • voi/Voi ricompensavate
  • loro/Loro ricompensavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik loonde
  • jij loonde
  • hij/zij/het loonde
  • wij loonden
  • jullie loonden
  • zij loonden

Passato prossimo

  • io ho ricompensato
  • tu hai ricompensato
  • lui/lei/Lei ha ricompensato
  • noi abbiamo ricompensato
  • voi/Voi avete ricompensato
  • loro/Loro hanno ricompensato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geloond
  • jij hebt geloond
  • hij/zij/het heeft geloond
  • wij hebben geloond
  • jullie hebben geloond
  • zij hebben geloond

Trapassato prossimo

  • io avevo ricompensato
  • tu avevi ricompensato
  • lui/lei/Lei aveva ricompensato
  • noi avevamo ricompensato
  • voi/Voi avevate ricompensato
  • loro/Loro avevano ricompensato

Voltooid verleden tijd

  • ik had geloond
  • jij had geloond
  • hij/zij/het had geloond
  • wij hadden geloond
  • jullie hadden geloond
  • zij hadden geloond

Futuro semplice

  • io ricompenserò
  • tu ricompenserai
  • lui/lei/Lei ricompenserà
  • noi ricompenseremo
  • voi/Voi ricompenserete
  • loro/Loro ricompenseranno

Toekomende tijd I

  • ik zal lonen
  • jij zult lonen
  • hij/zij/het zal lonen
  • wij zullen lonen
  • jullie zullen lonen
  • zij zullen lonen

Futuro anteriore

  • io avrò ricompensato
  • tu avrai ricompensato
  • lui/lei/Lei avrà ricompensato
  • noi avremo ricompensato
  • voi/Voi avrete ricompensato
  • loro/Loro avranno ricompensato

Toekomende tijd II

  • ik zal geloond hebben
  • jij zult geloond hebben
  • hij/zij/het zal geloond hebben
  • wij zullen geloond hebben
  • jullie zullen geloond hebben
  • zij zullen geloond hebben

Condizionale presente

  • io ricompenserei
  • tu ricompenseresti
  • lui/lei/Lei ricompenserebbe
  • noi ricompenseremmo
  • voi/Voi ricompensereste
  • loro/Loro ricompenserebbero

Conditionalis I

  • ik zou lonen
  • jij zou lonen
  • hij/zij/het zou lonen
  • wij zouden lonen
  • jullie zouden lonen
  • zij zouden lonen

Condizionale passato

  • io avrei ricompensato
  • tu avresti ricompensato
  • lui/lei/Lei avrebbe ricompensato
  • noi avremmo ricompensato
  • voi/Voi avreste ricompensato
  • loro/Loro avrebbero ricompensato

Conditionalis II

  • ik zou hebben geloond
  • jij zou hebben geloond
  • hij/zij/het zou hebben geloond
  • wij zouden hebben geloond
  • jullie zouden hebben geloond
  • zij zouden hebben geloond

Imperativo

  • tu ricompensa
  • voi/Voi ricompensate

Imperatief

  • jij loon
  • jullie loont