Vervoeging van ritenere

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io ritengo
  • tu ritieni
  • lui/lei/Lei ritiene
  • noi riteniamo
  • voi/Voi ritenete
  • loro/Loro ritengono

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik detineer
  • jij detineert
  • hij/zij/het detineert
  • wij detineren
  • jullie detineren
  • zij detineren

Imperfetto

  • io ritenevo
  • tu ritenevi
  • lui/lei/Lei riteneva
  • noi ritenevamo
  • voi/Voi ritenevate
  • loro/Loro ritenevano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik detineerde
  • jij detineerde
  • hij/zij/het detineerde
  • wij detineerden
  • jullie detineerden
  • zij detineerden

Passato prossimo

  • io ho ritenuto
  • tu hai ritenuto
  • lui/lei/Lei ha ritenuto
  • noi abbiamo ritenuto
  • voi/Voi avete ritenuto
  • loro/Loro hanno ritenuto

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedetineerd
  • jij hebt gedetineerd
  • hij/zij/het heeft gedetineerd
  • wij hebben gedetineerd
  • jullie hebben gedetineerd
  • zij hebben gedetineerd

Trapassato prossimo

  • io avevo ritenuto
  • tu avevi ritenuto
  • lui/lei/Lei aveva ritenuto
  • noi avevamo ritenuto
  • voi/Voi avevate ritenuto
  • loro/Loro avevano ritenuto

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedetineerd
  • jij had gedetineerd
  • hij/zij/het had gedetineerd
  • wij hadden gedetineerd
  • jullie hadden gedetineerd
  • zij hadden gedetineerd

Futuro semplice

  • io riterrò
  • tu riterrai
  • lui/lei/Lei riterrà
  • noi riterremo
  • voi/Voi riterrete
  • loro/Loro riterranno

Toekomende tijd I

  • ik zal detineren
  • jij zult detineren
  • hij/zij/het zal detineren
  • wij zullen detineren
  • jullie zullen detineren
  • zij zullen detineren

Futuro anteriore

  • io avrò ritenuto
  • tu avrai ritenuto
  • lui/lei/Lei avrà ritenuto
  • noi avremo ritenuto
  • voi/Voi avrete ritenuto
  • loro/Loro avranno ritenuto

Toekomende tijd II

  • ik zal gedetineerd hebben
  • jij zult gedetineerd hebben
  • hij/zij/het zal gedetineerd hebben
  • wij zullen gedetineerd hebben
  • jullie zullen gedetineerd hebben
  • zij zullen gedetineerd hebben

Condizionale presente

  • io riterrei
  • tu riterresti
  • lui/lei/Lei riterrebbe
  • noi riterremmo
  • voi/Voi riterreste
  • loro/Loro riterrebbero

Conditionalis I

  • ik zou detineren
  • jij zou detineren
  • hij/zij/het zou detineren
  • wij zouden detineren
  • jullie zouden detineren
  • zij zouden detineren

Condizionale passato

  • io avrei ritenuto
  • tu avresti ritenuto
  • lui/lei/Lei avrebbe ritenuto
  • noi avremmo ritenuto
  • voi/Voi avreste ritenuto
  • loro/Loro avrebbero ritenuto

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedetineerd
  • jij zou hebben gedetineerd
  • hij/zij/het zou hebben gedetineerd
  • wij zouden hebben gedetineerd
  • jullie zouden hebben gedetineerd
  • zij zouden hebben gedetineerd

Imperativo

  • tu ritieni
  • voi/Voi ritenete

Imperatief

  • jij detineer
  • jullie detineert