Vervoeging van saltare
Onbepaalde wijs (infinitief): saltare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io salto
- tu salti
- lui/lei/Lei salta
- noi saltiamo
- voi/Voi saltate
- loro/Loro saltano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spring
- jij springt
- hij/zij/het springt
- wij springen
- jullie springen
- zij springen
Imperfetto
- io saltavo
- tu saltavi
- lui/lei/Lei saltava
- noi saltavamo
- voi/Voi saltavate
- loro/Loro saltavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik sprong
- jij sprong
- hij/zij/het sprong
- wij sprongen
- jullie sprongen
- zij sprongen
Passato prossimo
- io sono saltato
- tu sei saltato
- lui/lei/Lei è saltato
- noi siamo saltati
- voi/Voi siete saltati
- loro/Loro sono saltati
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesprongen
- jij hebt gesprongen
- hij/zij/het heeft gesprongen
- wij hebben gesprongen
- jullie hebben gesprongen
- zij hebben gesprongen
Trapassato prossimo
- io ero saltato
- tu eri saltato
- lui/lei/Lei era saltato
- noi eravamo saltati
- voi/Voi eravate saltati
- loro/Loro erano saltati
Voltooid verleden tijd
- ik had gesprongen
- jij had gesprongen
- hij/zij/het had gesprongen
- wij hadden gesprongen
- jullie hadden gesprongen
- zij hadden gesprongen
Futuro semplice
- io salterò
- tu salterai
- lui/lei/Lei salterà
- noi salteremo
- voi/Voi salterete
- loro/Loro salteranno
Toekomende tijd I
- ik zal springen
- jij zult springen
- hij/zij/het zal springen
- wij zullen springen
- jullie zullen springen
- zij zullen springen
Futuro anteriore
- io sarò saltato
- tu sarai saltato
- lui/lei/Lei sarà saltato
- noi saremo saltati
- voi/Voi sarete saltati
- loro/Loro saranno saltati
Toekomende tijd II
- ik zal gesprongen hebben
- jij zult gesprongen hebben
- hij/zij/het zal gesprongen hebben
- wij zullen gesprongen hebben
- jullie zullen gesprongen hebben
- zij zullen gesprongen hebben
Condizionale presente
- io salterei
- tu salteresti
- lui/lei/Lei salterebbe
- noi salteremmo
- voi/Voi saltereste
- loro/Loro salterebbero
Conditionalis I
- ik zou springen
- jij zou springen
- hij/zij/het zou springen
- wij zouden springen
- jullie zouden springen
- zij zouden springen
Condizionale passato
- io sarei saltato
- tu saresti saltato
- lui/lei/Lei sarebbe saltato
- noi saremmo saltati
- voi/Voi sareste saltati
- loro/Loro sarebbero saltati
Conditionalis II
- ik zou hebben gesprongen
- jij zou hebben gesprongen
- hij/zij/het zou hebben gesprongen
- wij zouden hebben gesprongen
- jullie zouden hebben gesprongen
- zij zouden hebben gesprongen
Imperativo
- tu salta
- voi/Voi saltate
Imperatief
- jij spring
- jullie springt