Vervoeging van spingere
Onbepaalde wijs (infinitief): spingere
Italiaans
Nederlands
Presente
- io spingo
- tu spingi
- lui/lei/Lei spinge
- noi spingiamo
- voi/Voi spingete
- loro/Loro spingono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik douw
- jij douwt
- hij/zij/het douwt
- wij douwen
- jullie douwen
- zij douwen
Imperfetto
- io spingevo
- tu spingevi
- lui/lei/Lei spingeva
- noi spingevamo
- voi/Voi spingevate
- loro/Loro spingevano
Onvoltooid verleden tijd
- ik douwde
- jij douwde
- hij/zij/het douwde
- wij douwden
- jullie douwden
- zij douwden
Passato prossimo
- io ho spinto
- tu hai spinto
- lui/lei/Lei ha spinto
- noi abbiamo spinto
- voi/Voi avete spinto
- loro/Loro hanno spinto
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedouwd
- jij hebt gedouwd
- hij/zij/het heeft gedouwd
- wij hebben gedouwd
- jullie hebben gedouwd
- zij hebben gedouwd
Trapassato prossimo
- io avevo spinto
- tu avevi spinto
- lui/lei/Lei aveva spinto
- noi avevamo spinto
- voi/Voi avevate spinto
- loro/Loro avevano spinto
Voltooid verleden tijd
- ik had gedouwd
- jij had gedouwd
- hij/zij/het had gedouwd
- wij hadden gedouwd
- jullie hadden gedouwd
- zij hadden gedouwd
Futuro semplice
- io spingerò
- tu spingerai
- lui/lei/Lei spingerà
- noi spingeremo
- voi/Voi spingerete
- loro/Loro spingeranno
Toekomende tijd I
- ik zal douwen
- jij zult douwen
- hij/zij/het zal douwen
- wij zullen douwen
- jullie zullen douwen
- zij zullen douwen
Futuro anteriore
- io avrò spinto
- tu avrai spinto
- lui/lei/Lei avrà spinto
- noi avremo spinto
- voi/Voi avrete spinto
- loro/Loro avranno spinto
Toekomende tijd II
- ik zal gedouwd hebben
- jij zult gedouwd hebben
- hij/zij/het zal gedouwd hebben
- wij zullen gedouwd hebben
- jullie zullen gedouwd hebben
- zij zullen gedouwd hebben
Condizionale presente
- io spingerei
- tu spingeresti
- lui/lei/Lei spingerebbe
- noi spingeremmo
- voi/Voi spingereste
- loro/Loro spingerebbero
Conditionalis I
- ik zou douwen
- jij zou douwen
- hij/zij/het zou douwen
- wij zouden douwen
- jullie zouden douwen
- zij zouden douwen
Condizionale passato
- io avrei spinto
- tu avresti spinto
- lui/lei/Lei avrebbe spinto
- noi avremmo spinto
- voi/Voi avreste spinto
- loro/Loro avrebbero spinto
Conditionalis II
- ik zou hebben gedouwd
- jij zou hebben gedouwd
- hij/zij/het zou hebben gedouwd
- wij zouden hebben gedouwd
- jullie zouden hebben gedouwd
- zij zouden hebben gedouwd
Imperativo
- tu spingi
- voi/Voi spingete
Imperatief
- jij douw
- jullie douwt