Vervoeging van spogliare
Onbepaalde wijs (infinitief): spogliare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io spoglio
- tu spogli
- lui/lei/Lei spoglia
- noi spogliamo
- voi/Voi spogliate
- loro/Loro spogliano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak buit
- jij maakt buit
- hij/zij/het maakt buit
- wij maken buit
- jullie maken buit
- zij maken buit
Imperfetto
- io spogliavo
- tu spogliavi
- lui/lei/Lei spogliava
- noi spogliavamo
- voi/Voi spogliavate
- loro/Loro spogliavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte buit
- jij maakte buit
- hij/zij/het maakte buit
- wij maakten buit
- jullie maakten buit
- zij maakten buit
Passato prossimo
- io ho spogliato
- tu hai spogliato
- lui/lei/Lei ha spogliato
- noi abbiamo spogliato
- voi/Voi avete spogliato
- loro/Loro hanno spogliato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb buitgemaakt
- jij hebt buitgemaakt
- hij/zij/het heeft buitgemaakt
- wij hebben buitgemaakt
- jullie hebben buitgemaakt
- zij hebben buitgemaakt
Trapassato prossimo
- io avevo spogliato
- tu avevi spogliato
- lui/lei/Lei aveva spogliato
- noi avevamo spogliato
- voi/Voi avevate spogliato
- loro/Loro avevano spogliato
Voltooid verleden tijd
- ik had buitgemaakt
- jij had buitgemaakt
- hij/zij/het had buitgemaakt
- wij hadden buitgemaakt
- jullie hadden buitgemaakt
- zij hadden buitgemaakt
Futuro semplice
- io spoglierò
- tu spoglierai
- lui/lei/Lei spoglierà
- noi spoglieremo
- voi/Voi spoglierete
- loro/Loro spoglieranno
Toekomende tijd I
- ik zal buitmaken
- jij zult buitmaken
- hij/zij/het zal buitmaken
- wij zullen buitmaken
- jullie zullen buitmaken
- zij zullen buitmaken
Futuro anteriore
- io avrò spogliato
- tu avrai spogliato
- lui/lei/Lei avrà spogliato
- noi avremo spogliato
- voi/Voi avrete spogliato
- loro/Loro avranno spogliato
Toekomende tijd II
- ik zal buitgemaakt hebben
- jij zult buitgemaakt hebben
- hij/zij/het zal buitgemaakt hebben
- wij zullen buitgemaakt hebben
- jullie zullen buitgemaakt hebben
- zij zullen buitgemaakt hebben
Condizionale presente
- io spoglierei
- tu spoglieresti
- lui/lei/Lei spoglierebbe
- noi spoglieremmo
- voi/Voi spogliereste
- loro/Loro spoglierebbero
Conditionalis I
- ik zou buitmaken
- jij zou buitmaken
- hij/zij/het zou buitmaken
- wij zouden buitmaken
- jullie zouden buitmaken
- zij zouden buitmaken
Condizionale passato
- io avrei spogliato
- tu avresti spogliato
- lui/lei/Lei avrebbe spogliato
- noi avremmo spogliato
- voi/Voi avreste spogliato
- loro/Loro avrebbero spogliato
Conditionalis II
- ik zou hebben buitgemaakt
- jij zou hebben buitgemaakt
- hij/zij/het zou hebben buitgemaakt
- wij zouden hebben buitgemaakt
- jullie zouden hebben buitgemaakt
- zij zouden hebben buitgemaakt
Imperativo
- tu spoglia
- voi/Voi spogliate
Imperatief
- jij maak buit
- jullie maakt buit