Vervoeging van spronare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io sprono
  • tu sproni
  • lui/lei/Lei sprona
  • noi sproniamo
  • voi/Voi spronate
  • loro/Loro spronano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stook aan
  • jij stookt aan
  • hij/zij/het stookt aan
  • wij stoken aan
  • jullie stoken aan
  • zij stoken aan

Imperfetto

  • io spronavo
  • tu spronavi
  • lui/lei/Lei spronava
  • noi spronavamo
  • voi/Voi spronavate
  • loro/Loro spronavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stookte aan
  • jij stookte aan
  • hij/zij/het stookte aan
  • wij stookten aan
  • jullie stookten aan
  • zij stookten aan

Passato prossimo

  • io ho spronato
  • tu hai spronato
  • lui/lei/Lei ha spronato
  • noi abbiamo spronato
  • voi/Voi avete spronato
  • loro/Loro hanno spronato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangestookt
  • jij hebt aangestookt
  • hij/zij/het heeft aangestookt
  • wij hebben aangestookt
  • jullie hebben aangestookt
  • zij hebben aangestookt

Trapassato prossimo

  • io avevo spronato
  • tu avevi spronato
  • lui/lei/Lei aveva spronato
  • noi avevamo spronato
  • voi/Voi avevate spronato
  • loro/Loro avevano spronato

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangestookt
  • jij had aangestookt
  • hij/zij/het had aangestookt
  • wij hadden aangestookt
  • jullie hadden aangestookt
  • zij hadden aangestookt

Futuro semplice

  • io spronerò
  • tu spronerai
  • lui/lei/Lei spronerà
  • noi sproneremo
  • voi/Voi spronerete
  • loro/Loro sproneranno

Toekomende tijd I

  • ik zal aanstoken
  • jij zult aanstoken
  • hij/zij/het zal aanstoken
  • wij zullen aanstoken
  • jullie zullen aanstoken
  • zij zullen aanstoken

Futuro anteriore

  • io avrò spronato
  • tu avrai spronato
  • lui/lei/Lei avrà spronato
  • noi avremo spronato
  • voi/Voi avrete spronato
  • loro/Loro avranno spronato

Toekomende tijd II

  • ik zal aangestookt hebben
  • jij zult aangestookt hebben
  • hij/zij/het zal aangestookt hebben
  • wij zullen aangestookt hebben
  • jullie zullen aangestookt hebben
  • zij zullen aangestookt hebben

Condizionale presente

  • io spronerei
  • tu sproneresti
  • lui/lei/Lei spronerebbe
  • noi sproneremmo
  • voi/Voi spronereste
  • loro/Loro spronerebbero

Conditionalis I

  • ik zou aanstoken
  • jij zou aanstoken
  • hij/zij/het zou aanstoken
  • wij zouden aanstoken
  • jullie zouden aanstoken
  • zij zouden aanstoken

Condizionale passato

  • io avrei spronato
  • tu avresti spronato
  • lui/lei/Lei avrebbe spronato
  • noi avremmo spronato
  • voi/Voi avreste spronato
  • loro/Loro avrebbero spronato

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangestookt
  • jij zou hebben aangestookt
  • hij/zij/het zou hebben aangestookt
  • wij zouden hebben aangestookt
  • jullie zouden hebben aangestookt
  • zij zouden hebben aangestookt

Imperativo

  • tu sprona
  • voi/Voi spronate

Imperatief

  • jij stook aan
  • jullie stookt aan