Vervoeging van supporre
Onbepaalde wijs (infinitief): supporre
Italiaans
Nederlands
Presente
- io suppongo
- tu supponi
- lui/lei/Lei suppone
- noi supponiamo
- voi/Voi supponete
- loro/Loro suppongono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik neem aan
- jij neemt aan
- hij/zij/het neemt aan
- wij nemen aan
- jullie nemen aan
- zij nemen aan
Imperfetto
- io supponevo
- tu supponevi
- lui/lei/Lei supponeva
- noi supponevamo
- voi/Voi supponevate
- loro/Loro supponevano
Onvoltooid verleden tijd
- ik nam aan
- jij nam aan
- hij/zij/het nam aan
- wij namen aan
- jullie namen aan
- zij namen aan
Passato prossimo
- io ho supposto
- tu hai supposto
- lui/lei/Lei ha supposto
- noi abbiamo supposto
- voi/Voi avete supposto
- loro/Loro hanno supposto
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangenomen
- jij hebt aangenomen
- hij/zij/het heeft aangenomen
- wij hebben aangenomen
- jullie hebben aangenomen
- zij hebben aangenomen
Trapassato prossimo
- io avevo supposto
- tu avevi supposto
- lui/lei/Lei aveva supposto
- noi avevamo supposto
- voi/Voi avevate supposto
- loro/Loro avevano supposto
Voltooid verleden tijd
- ik had aangenomen
- jij had aangenomen
- hij/zij/het had aangenomen
- wij hadden aangenomen
- jullie hadden aangenomen
- zij hadden aangenomen
Futuro semplice
- io supporrò
- tu supporrai
- lui/lei/Lei supporrà
- noi supporremo
- voi/Voi supporrete
- loro/Loro supporranno
Toekomende tijd I
- ik zal aannemen
- jij zult aannemen
- hij/zij/het zal aannemen
- wij zullen aannemen
- jullie zullen aannemen
- zij zullen aannemen
Futuro anteriore
- io avrò supposto
- tu avrai supposto
- lui/lei/Lei avrà supposto
- noi avremo supposto
- voi/Voi avrete supposto
- loro/Loro avranno supposto
Toekomende tijd II
- ik zal aangenomen hebben
- jij zult aangenomen hebben
- hij/zij/het zal aangenomen hebben
- wij zullen aangenomen hebben
- jullie zullen aangenomen hebben
- zij zullen aangenomen hebben
Condizionale presente
- io supporrei
- tu supporresti
- lui/lei/Lei supporrebbe
- noi supporremmo
- voi/Voi supporreste
- loro/Loro supporrebbero
Conditionalis I
- ik zou aannemen
- jij zou aannemen
- hij/zij/het zou aannemen
- wij zouden aannemen
- jullie zouden aannemen
- zij zouden aannemen
Condizionale passato
- io avrei supposto
- tu avresti supposto
- lui/lei/Lei avrebbe supposto
- noi avremmo supposto
- voi/Voi avreste supposto
- loro/Loro avrebbero supposto
Conditionalis II
- ik zou hebben aangenomen
- jij zou hebben aangenomen
- hij/zij/het zou hebben aangenomen
- wij zouden hebben aangenomen
- jullie zouden hebben aangenomen
- zij zouden hebben aangenomen
Imperativo
- tu supponi
- voi/Voi supponete
Imperatief
- jij neem aan
- jullie neemt aan