Vervoeging van svoltare

Italiaans

Nederlands

Presente

  • io svolto
  • tu svolti
  • lui/lei/Lei svolta
  • noi svoltiamo
  • voi/Voi svoltate
  • loro/Loro svoltano

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sla af
  • jij slaat af
  • hij/zij/het slaat af
  • wij slaan af
  • jullie slaan af
  • zij slaan af

Imperfetto

  • io svoltavo
  • tu svoltavi
  • lui/lei/Lei svoltava
  • noi svoltavamo
  • voi/Voi svoltavate
  • loro/Loro svoltavano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sloeg af
  • jij sloeg af
  • hij/zij/het sloeg af
  • wij sloegen af
  • jullie sloegen af
  • zij sloegen af

Passato prossimo

  • io ho svoltato
  • tu hai svoltato
  • lui/lei/Lei ha svoltato
  • noi abbiamo svoltato
  • voi/Voi avete svoltato
  • loro/Loro hanno svoltato

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgeslagen
  • jij hebt afgeslagen
  • hij/zij/het heeft afgeslagen
  • wij hebben afgeslagen
  • jullie hebben afgeslagen
  • zij hebben afgeslagen

Trapassato prossimo

  • io avevo svoltato
  • tu avevi svoltato
  • lui/lei/Lei aveva svoltato
  • noi avevamo svoltato
  • voi/Voi avevate svoltato
  • loro/Loro avevano svoltato

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgeslagen
  • jij had afgeslagen
  • hij/zij/het had afgeslagen
  • wij hadden afgeslagen
  • jullie hadden afgeslagen
  • zij hadden afgeslagen

Futuro semplice

  • io svolterò
  • tu svolterai
  • lui/lei/Lei svolterà
  • noi svolteremo
  • voi/Voi svolterete
  • loro/Loro svolteranno

Toekomende tijd I

  • ik zal afslaan
  • jij zult afslaan
  • hij/zij/het zal afslaan
  • wij zullen afslaan
  • jullie zullen afslaan
  • zij zullen afslaan

Futuro anteriore

  • io avrò svoltato
  • tu avrai svoltato
  • lui/lei/Lei avrà svoltato
  • noi avremo svoltato
  • voi/Voi avrete svoltato
  • loro/Loro avranno svoltato

Toekomende tijd II

  • ik zal afgeslagen hebben
  • jij zult afgeslagen hebben
  • hij/zij/het zal afgeslagen hebben
  • wij zullen afgeslagen hebben
  • jullie zullen afgeslagen hebben
  • zij zullen afgeslagen hebben

Condizionale presente

  • io svolterei
  • tu svolteresti
  • lui/lei/Lei svolterebbe
  • noi svolteremmo
  • voi/Voi svoltereste
  • loro/Loro svolterebbero

Conditionalis I

  • ik zou afslaan
  • jij zou afslaan
  • hij/zij/het zou afslaan
  • wij zouden afslaan
  • jullie zouden afslaan
  • zij zouden afslaan

Condizionale passato

  • io avrei svoltato
  • tu avresti svoltato
  • lui/lei/Lei avrebbe svoltato
  • noi avremmo svoltato
  • voi/Voi avreste svoltato
  • loro/Loro avrebbero svoltato

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgeslagen
  • jij zou hebben afgeslagen
  • hij/zij/het zou hebben afgeslagen
  • wij zouden hebben afgeslagen
  • jullie zouden hebben afgeslagen
  • zij zouden hebben afgeslagen

Imperativo

  • tu svolta
  • voi/Voi svoltate

Imperatief

  • jij sla af
  • jullie slaat af