Vervoeging van temere
Onbepaalde wijs (infinitief): temere
Italiaans
Nederlands
Presente
- io temo
- tu temi
- lui/lei/Lei teme
- noi temiamo
- voi/Voi temete
- loro/Loro temono
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ducht
- jij ducht
- hij/zij/het ducht
- wij duchten
- jullie duchten
- zij duchten
Imperfetto
- io temevo
- tu temevi
- lui/lei/Lei temeva
- noi temevamo
- voi/Voi temevate
- loro/Loro temevano
Onvoltooid verleden tijd
- ik duchtte
- jij duchtte
- hij/zij/het duchtte
- wij duchtten
- jullie duchtten
- zij duchtten
Passato prossimo
- io ho temuto
- tu hai temuto
- lui/lei/Lei ha temuto
- noi abbiamo temuto
- voi/Voi avete temuto
- loro/Loro hanno temuto
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geducht
- jij hebt geducht
- hij/zij/het heeft geducht
- wij hebben geducht
- jullie hebben geducht
- zij hebben geducht
Trapassato prossimo
- io avevo temuto
- tu avevi temuto
- lui/lei/Lei aveva temuto
- noi avevamo temuto
- voi/Voi avevate temuto
- loro/Loro avevano temuto
Voltooid verleden tijd
- ik had geducht
- jij had geducht
- hij/zij/het had geducht
- wij hadden geducht
- jullie hadden geducht
- zij hadden geducht
Futuro semplice
- io temerò
- tu temerai
- lui/lei/Lei temerà
- noi temeremo
- voi/Voi temerete
- loro/Loro temeranno
Toekomende tijd I
- ik zal duchten
- jij zult duchten
- hij/zij/het zal duchten
- wij zullen duchten
- jullie zullen duchten
- zij zullen duchten
Futuro anteriore
- io avrò temuto
- tu avrai temuto
- lui/lei/Lei avrà temuto
- noi avremo temuto
- voi/Voi avrete temuto
- loro/Loro avranno temuto
Toekomende tijd II
- ik zal geducht hebben
- jij zult geducht hebben
- hij/zij/het zal geducht hebben
- wij zullen geducht hebben
- jullie zullen geducht hebben
- zij zullen geducht hebben
Condizionale presente
- io temerei
- tu temeresti
- lui/lei/Lei temerebbe
- noi temeremmo
- voi/Voi temereste
- loro/Loro temerebbero
Conditionalis I
- ik zou duchten
- jij zou duchten
- hij/zij/het zou duchten
- wij zouden duchten
- jullie zouden duchten
- zij zouden duchten
Condizionale passato
- io avrei temuto
- tu avresti temuto
- lui/lei/Lei avrebbe temuto
- noi avremmo temuto
- voi/Voi avreste temuto
- loro/Loro avrebbero temuto
Conditionalis II
- ik zou hebben geducht
- jij zou hebben geducht
- hij/zij/het zou hebben geducht
- wij zouden hebben geducht
- jullie zouden hebben geducht
- zij zouden hebben geducht
Imperativo
- tu temi
- voi/Voi temete
Imperatief
- jij ducht
- jullie ducht