Vervoeging van visitare
Onbepaalde wijs (infinitief): visitare
Italiaans
Nederlands
Presente
- io visito
- tu visiti
- lui/lei/Lei visita
- noi visitiamo
- voi/Voi visitate
- loro/Loro visitano
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga af
- jij gaat af
- hij/zij/het gaat af
- wij gaan af
- jullie gaan af
- zij gaan af
Imperfetto
- io visitavo
- tu visitavi
- lui/lei/Lei visitava
- noi visitavamo
- voi/Voi visitavate
- loro/Loro visitavano
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging af
- jij ging af
- hij/zij/het ging af
- wij gingen af
- jullie gingen af
- zij gingen af
Passato prossimo
- io ho visitato
- tu hai visitato
- lui/lei/Lei ha visitato
- noi abbiamo visitato
- voi/Voi avete visitato
- loro/Loro hanno visitato
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben afgegaan
- jij bent afgegaan
- hij/zij/het is afgegaan
- wij zijn afgegaan
- jullie zijn afgegaan
- zij zijn afgegaan
Trapassato prossimo
- io avevo visitato
- tu avevi visitato
- lui/lei/Lei aveva visitato
- noi avevamo visitato
- voi/Voi avevate visitato
- loro/Loro avevano visitato
Voltooid verleden tijd
- ik was afgegaan
- jij was afgegaan
- hij/zij/het was afgegaan
- wij waren afgegaan
- jullie waren afgegaan
- zij waren afgegaan
Futuro semplice
- io visiterò
- tu visiterai
- lui/lei/Lei visiterà
- noi visiteremo
- voi/Voi visiterete
- loro/Loro visiteranno
Toekomende tijd I
- ik zal afgaan
- jij zult afgaan
- hij/zij/het zal afgaan
- wij zullen afgaan
- jullie zullen afgaan
- zij zullen afgaan
Futuro anteriore
- io avrò visitato
- tu avrai visitato
- lui/lei/Lei avrà visitato
- noi avremo visitato
- voi/Voi avrete visitato
- loro/Loro avranno visitato
Toekomende tijd II
- ik zal afgegaan zijn
- jij zult afgegaan zijn
- hij/zij/het zal afgegaan zijn
- wij zullen afgegaan zijn
- jullie zullen afgegaan zijn
- zij zullen afgegaan zijn
Condizionale presente
- io visiterei
- tu visiteresti
- lui/lei/Lei visiterebbe
- noi visiteremmo
- voi/Voi visitereste
- loro/Loro visiterebbero
Conditionalis I
- ik zou afgaan
- jij zou afgaan
- hij/zij/het zou afgaan
- wij zouden afgaan
- jullie zouden afgaan
- zij zouden afgaan
Condizionale passato
- io avrei visitato
- tu avresti visitato
- lui/lei/Lei avrebbe visitato
- noi avremmo visitato
- voi/Voi avreste visitato
- loro/Loro avrebbero visitato
Conditionalis II
- ik zou zijn afgegaan
- jij zou zijn afgegaan
- hij/zij/het zou zijn afgegaan
- wij zouden zijn afgegaan
- jullie zouden zijn afgegaan
- zij zouden zijn afgegaan
Imperativo
- tu visita
- voi/Voi visitate
Imperatief
- jij ga af
- jullie gaat af